Rellen in Paramaribo

Duizenden demonstranten gingen vandaag de straat op in Paramaribo om te protesteren tegen het beleid van de regering. Dat komt er – kort samengevat – op neer dat de overheid geen geld heeft, maar het weinige dat het wel heeft niet deelt met het volk. Terwijl subsidies worden afgeschaft, bedient de regeringstop zich van extra uitgaven. De rijken worden rijker, de armen armer.

Ik had me voorbereid op een dag onder de blakende zon, luisterend naar speeches van boze burgers en een enkele opportunist. Ik hield rekening met een scheldwoord of twee, een grap of drie. Met andere woorden; een kopie van de vorige grote protestactie twee jaar geleden, maar dan nu tegen een nieuwe regering.

De dag verliep anders, en eindige in angst.

De soundtruck van de organisator positioneerde zich net voor de poort van het parlementsgebouw. Dat vond ik persoonlijk een slechte positie, omdat de ruimte tussen truck en gebouw beperkt was. Mensen werden op elkaar gedrukt, tegen de rij politie aan. Ik stond precies daar waar ik als journalist moet staan: aan de frontlinie – achter de politie, voor de mensen. Ze schreeuwden in mijn camera, en ik dacht alleen maar ‘dat worden mooie beelden’.

***

Op de soundtruck werden ondertussen enkele speeches gehouden. Maar het werd al snel duidelijk dat de mensen niet op straat zijn gekomen om te luisteren. Iedereen wilde wel wat zeggen, en niemand had daarvoor een microfoon nodig.

Toen de eerste bekers naar het parlementsgebouw werden gesmeten, dacht ik meteen aan de bestorming van het Capitool in Amerika en het Plein van de Drie Machten in Brazilië. En met mij nog vele anderen, want na de bekers volgden de stenen. Het duurde niet lang of het handjevol politie deed een stap opzij voor de tientallen demonstranten. Zij haalden het hekwerk van het parlementsgebouw in een mum van tijd naar beneden. Kort daarna vielen de eerste schoten.

De meeste mensen die buiten stonden gilden en liepen weg. Maar er waren er ook die lachten, hun handen in de lucht gooiden en mensen aanmaanden om mee naar binnen te gaan. Er waren mannen en vrouwen, jong en oud. Het regende scheldwoorden. Ik twijfelde een fractie van een seconde – weglopen of blijven? – maar toen nam de journalist in mij de bovenhand. Ik dwong mezelf op het gebouw af te lopen. De adrenaline gierde door mijn lijf.

Ik filmde en ik zag. Hoe de ramen van het parlementsgebouw werden ingeslagen met stenen, de palmplanten op het parkeerterrein werden uitgetrokken, mensen over de muur klommen en een vrouw op eigen kracht een stalen hek uit haar voegen trok. Op het binnenplein van het parlement liepen mensen opgewonden door elkaar heen. Ze lachten, ze knuffelden, ze filmden, ze renden, ze zochten naar iets om mee te gooien, kapot te maken. De Surinaamse vlag hing halfstok (gisteren overleed een parlementariër), maar bleef onaangeroerd.

Het duurde lang, te lang, voor de politie kwam met helm, stok en scherm. Ze waren met veel te weinig (stuk of tien) en eentje had zijn veters nog niet gestrikt. Zijn blik kruiste de mijne, en ik zag dat hij het niet geloofde. Het tafereel dat zich voor ons voltrok was beangstigend: de mensen juichten.

Het volgende moment vloog er een gasbom door de lucht. Ik dacht, want zo naïef ben ik nog, dat het een rookbom was. Tot mijn ogen en keel gingen brandden, en ik snapte dat het traangas was. Ik kon niets anders dan wegrennen. De tientallen burgers die nog op het plein stonden, deden hetzelfde. Maar daarmee ging de woede nog niet liggen.

De soundtruck stond nu voor de Centrale Bank van Suriname, zag ik op mijn weg terug naar het kantoor. De protestanten die er nog waren, daagden de bewakers uit. Maar zij – altijd 24/7 zwaar bewapend – namen geen kansen. Terwijl ik langsliep, mijn camera op de demonstranten gericht, zag ik uit mijn ooghoek een man naar zijn geweer grijpen, vinger aan de trekker. Toen begon ik opnieuw te rennen, samen met de rest.

***

Werken heb ik de rest van de dag niet meer gedaan. Vanuit het balkon op het kantoor, om de hoek van de Centrale Bank, stonden mijn collega’s en ik op de uitkijk. De minuten tikten voorbij, meer schoten werden gelost. Het waren er zoveel dat ik het bijna niet geloofde. Het konden toch ook voetzoekers zijn? Een deel van mijn hersenen maakten een notitie: ik leef in een gewelddadig land.

De straat van ons kantoor werd gebruikt als vluchtweg voor zij die het voor bekeken hielden, maar een te grote groep mensen (klein honderdtal) bleef op de hoek staan kijken. Ondertussen werd er in de lucht geschoten. Ik snapte het niet. Dit is toch eng? Waarom gaan ze niet naar huis? Wat zoeken ze nog?

Ik zag mannen, en ook steeds meer jongens, in onze straat halt houden. Steeds minder vrouwen zag ik, en al helemaal geen politie. Jongens van 16 jaar bonden t-shirts voor hun gezicht, mannen van veertig verzamelden stenen, vrouwen scholden, vrienden filmden. Iedereen lachte.

Hoe langer ik daar stond, hoe banger ik werd. Niet het geweld, maar het plezier in het geweld, jaagt mij de stuipen op het lijf.

Ik snap er niets meer van

Amerika wil geen olie meer importeren van Rusland en wil het gat in de markt opvullen met olie uit Venezuela. Met diezelfde man die ze nog steeds niet erkennen als de president onderhandelen ze nu als zijnde de president. Wat voor boodschap geeft dat aan de honderduizenden gevluchtte (en niet-gevluchtte) Venezolanen?

En Europa, die legt economische sancties op tegen Rusland maar stort tegelijk miljoenen in hun staatskas in ruil voor olie en gas. Maar de Russische moeder mag geen internationale overmaking doen – alsof daarmee de wapens gefinancierd worden.
Ondertussen mogen medewerkers van de Verenigde Naties (die mensen van: ‘Nooit meer’) niet naar Rusland-Oekraïne verwijzen als ‘een oorlog’ maar moeten ze praten over ‘een conflict’. Hiermee willen ze ‘de onafhankelijkheid bewaren’.

Wat voor boodschap geeft dat aan de honderduizenden gevluchtte (en niet-gevluchtte) Oekraïners?

Ik zucht en ik beef
Ik word misselijk als ik een foto zie van de Oekraïnse en Russische topdiplomaten die boven een tafel handjes schudden en beneden bommen werpen.
Ik heb mijn twijfels over de intenties van Zelensky (en Europa) om zich snel-snel bij de Europese Unie te voegen. Ik begrijp dat hij een comedian is (geweest), maar heeft iemand al onderzocht wat zijn bestuursbesluiten waren als president?

Ik trek mijn wenkbrauwen op als ik zie hoeveel plek er plots blijkt te zijn om Oekraïnse vluchtelingen op te vangen, terwijl vluchtelingen met een hoofddoek of kroeshaar het moeten doen met een tentje in een Brussels park – als ze al zo ver (mogen) komen. Tegenwoordig kan je ook geld storten om de huisdieren in Oekraïne te steunen, want zij hebben onze hulp ‘hard nodig’.

Ik zucht als ik lees over de verontwaardiging dat mensen met een donkere huidskleur gediscrimineerd worden tijdens de vlucht uit Oekraïne – alsof de rest van de wereldproblemen zijn opgelost omdat twee witte mensen bommen werpen.
En ik beef wanneer ik de media volg. Sinds wanneer vinden journalisten het zo gemakkelijk om te oordelen, laat staan veroordelen, op basis van tweede- derde en vierdehands bronnen? Elk verhaal heeft (minstens) twee kanten. Waarom zie ik er maar één? Of ligt dat aan mijn algoritmes?

Algoritmes zijn geen journalisten
Het gaat in de berichtgeving niet om wat je schrijft, maar om wat je niet schrijft. Daarmee maak je beeldvorming. In de beeldvorming is diezelfde regel van toepaassing: het gaat het niet om wat je ziet, maar wat je niet ziet. Het beeld dat ik nu zie, is een medialandschap dat bespeeld wordt door witte mannen en hun handjesschuddende diplomaten. Maar zolang dat (lees: angst) voor inkomsten zorgt, maken ook de media-eigenaren zich niet druk.

Wat voor boodschap geeft dat aan de lezer, de mens? En bent u, de lezer, een speelbal, of bepaalt u het spel? Want zonder kliks, geen inkomsten.

Onder onze vinger, de uwe en de mijne, ligt de macht. Elke druk op een sensationele kop is een boodschap: geef me meer van dit. Algoritmes oordelen niet, algoritmes veroordelen niet. Algoritmes zijn geen journalisten. Ze geven wat je wilt zien, ongeacht het bericht waar is of niet.

Dus ik klik ook op wat ik niet wil weten, op wat ik niet leuk vind. Ik probeer te luisteren naar argumenten waar ik het niet eens mee ben, en te lezen wat ik niet geloof. Ik werk aan mijn beeldvorming, en niet die van een ander. Ik ga actief op zoek naar hetgeen ik niet zie.

Klik bij klik, zal ik meer snappen. Of dat me ook gelukkiger maakt, is nog maar de vraag.