Werken in de tropen: Aflevering 2

In tegenstelling tot ons, lijkt de chauffeur geen last te hebben van de gaten in de weg. Met een snelheid van 120 km/u raast hij over de tweerijbaanweg, bestaande uit 240 km oneffen lappen asfalt. Wanneer zijn vrouw belt, neemt hij steevast op met de woorden ‘Hi heks’ en wanneer we zijn dochter videobellen staan we (bij toeval?) klem tussen een kudde magere koeien met lange horens. Net als uit die tekenfilms, maar dan echt. Luid toeterend en met een onverantwoordelijke snelheid scheuren we tussen de koeien door. Zijn telefoon hangt uit het raam en met een snerpende stem roept onze chauffeur zijn dochter toe: ‘Kijk, je moeder.’

Onze chauffeur is – denk ik – rond de 30 jaar, een kleine man met bolle buik en een hoge stem die niet bij zijn baard past. We zitten met zeven in een eenpersoonswagen gepropt. De kleine ruimte en vroege uren (we werden om 4 uur uit ons bed getild) maakt een mens krevelig. De sfeer in de auto is dan ook niet om over naar huis te schrijven. De oudere vrouw voorin snurkt als een man (tot groot jolijt van onze chauffeur), en haar man die helemaal achterin zit hoest van tijd tot tijd slijm op, een gedenkteken aan zijn met rook verstokte longen. Naast Quincy zit een brede man, die we aan de overkant van de rivier nog dankbaar zullen zijn – maar dat weten we dan nog niet. Achterin moppert een magere Guyanese man over de koude wind die door de open ramen giert. Van veel slaap is er geen sprake.

Na zes uur in de auto, drie stops en een stijve kont later komen we aan op de administratie, gelegen aan de Corantijnrivier. Deze rivier vormt de grens vormt tussen beide landen. De veer van Suriname en Guyana doet het al een maand niet. De officiële berichtgeving luidt dat de motoren het hebben begeven, en dat Suriname en Guyana ruzie maken om wie voor de reparatiekosten moet opdraaien.
Van onze chauffeur horen we dat er meer speelt: Suriname zou niet akkoord zijn met het verstrekken van ‘retourtickets’ aan Guyanese zijde. Omdat veel meer Guyanezen naar Suriname trekken dan Surinamers naar Guyana verliest Suriname daardoor aan inkomsten. Totdat hier een aanpassing in komt, zou zij weigeren de reparatiekosten van de motoren te betalen. Met als gevolg dat de back track – bestaande uit grote korjalen die illegaal overstekende passagiers van de ene zijde naar de andere van de Corantijnrivier vervoert – bij gebrek aan een alternatief gebombardeerd is tot de enige – en dus legale – route om over te steken.

De immigratiepost (en de oversteek voor de veer) ligt op 60 km afstand van de back track. De bedoeling is dat iedereen eerst naar de immigratiepost rijdt, en daarna terug naar de back track (die op de route ligt tussen Paramaribo en de immigratiepost). Maar aangekomen aan de immigratiepost om uit te stempelen blijken weinigen zich aan die regel te houden: er staan een handjevol mensen. Wanneer we een half uur later en twee koeienkuddes verder bij de back track aankomen, komen in vlagen groepen van tien tot twintig zich op de oever aansluiten. Hiervan kan ik gerust kan stellen dat de helft niet heeft gestempeld. Van politie of militairen – wat de pers in Paramaribo beweerde – is geen sprake. Controle evenmin.

Je bent de auto nog niet uit of sjouwers komen je op blote voeten schreeuwend tegemoet. Ze bieden je aan je tassen naar de boot te brengen en nog voor je van een antwoord kan voorzien hebben ze je tas al uit de kofferbak gesleurd.

Wanneer we boven op de dijk staan (bestaande uit een strook aarde met gras), komt net een boot aangevaren. De korjaal is bijna niet te zien door het hoopje mensen en baggage die ze met zich mee brengt. Het doet je onwilkeuring denken aan de vluchtelingen die Europa bereiken. Een ongemakkelijk gevoel welt in me op. ‘Als we dit maar overleven’, is mijn eerste gedachte. Maar omdat ik weet dat ik – als witte vrouw – mijn mond moet houden in zo’n situaties, ga ik rustig bij de tassen zitten wachten en smeer ik me plichtbewust in met zonnecrème. Quincy, die inmiddels een Guyanese vriend heeft ontmoet, zal het wel regelen. Daar vertrouw ik op, want hij is niet alleen de beste vriend, maar ook nog eens de beste fixer die ik ken.

Terwijl mensen uit de net aangekomen boot proberen te springen (waarbij je noodgedwongen in het water belandt) wordt de boot omsingeld door – jawel – diezelfde sjouwers. Voor een prijs dragen zij niet alleen je tassen, maar ook je lichaam droog naar het kleine strookje zand. Tussen de menigte aan de oever is het zoeken naar de mannen die de boot besturen, en dezelfde sjouwer (die je inmiddels al hebt betaald) om je tassen naar de juiste boot te brengen (waarvoor hij – natuurlijk – weer betaald wil worden). Maar dankzij de vriend van Quincy, die alles al lijkt te hebben afgesproken, kunnen we al snel mee met het eerste bootje dat vertrekt.

Terwijl we instappen wordt er hevig over en weer geschreeuwd. De – tot voor kort illegale – opererende bootsmannen (de mannen die de boot besturen) hebben het naar hun zin en zien in de grote vraag en monopolypositie een reden om hun prijzen (wanneer het ze schikt) omhoog te trekken. Zo was het eerst nog 40 (Amerikaanse!) dollar voor ons drie om over te steken, maar steeg de prijs toen de overige menigte door had dat hij de bootsman was en ook nog een plaatsje op de boot wou bemachtigen. Toen werd het plots 50 dollar.

Eenmaal aan boord, duurt het echter niet lang voor je aan de overkant bent. De boot is klein, snel en zit verbazingwekkend comfortabel. Zwemvesten zijn aanwezig, maar we worden niet verplicht ze aan te trekken. Voor ik tot duizend kan tellen zien we de eerste tekenen van leven voor de Guyanese kust, waar de aankomst als het even kan nog erbarmelijker is. Een smalle steiger bestaande uit twee planken van 20 cm breed brengt ons na enkele tientallen meters op vaste land. Onze tassen worden vluchtig gecontroleerd. Voor ons paspoort te laten stempelen moeten we eerst een stukje tijden. Dankzij Lloyd, de dikke man die naast Quincy in de auto zat bleek een chauffeur aan Guyanese zijde te zijn, zijn we verzekerd van een plaatsje in zijn bus (een bestelwagen die tot 14 mensen kan vervoeren). De check-in is tien minuten rijden van de aanmeer’steiger’. Het lijkt wel alsof ze de illegaliteit hiermee willen voeden, maar klagen kunnen we niet. De check-out/in aan Surinaamse zijde ligt 60 km verderop. Tenslotte: dit was een illegale route. Aan autoriteiten in de buurt heb je dan geen belangstelling.

In een klein schamel houten kot (met een vergeelde kalender achter het bureau en geen ventilatoren) vullen we gedwee het immigratieformulier in en wachten we buiten op ons gestempeld paspoort. De mannen achter het bureau zijn duidelijk niet opgewassen tegen een grote stroom immigranten. Een klein uur later vervolgen we onze reis, die verder nog bestaat uit een stop in een restaurant van familie van de buschauffeur, waar ik een koude hotdog eet omhuld in een slap broodje. Eenmaal aangekomen blijkt dat ons appartement boven een winkel ligt, maar wel eentje met een balkon waar een heerlijke tocht waait. Bezweet en vermoeid trekken we onze kleren uit en gaan onder de ijskoude douche staan.

Het werk kan beginnen.

P.S.: Guyana is het land waar inmiddels aan biljoenen aan olievondsten zijn gedaan. Volgend jaar zal het eerste oliegeld beginnen stromen (het duurt ongeveer vijf jaar om de olie in de grond te produceren tot olie in de auto). Daar ga ik een artikel over schrijven. Voor MO*(!)

Een koe voor ‘onze’ winkel.
varens

Niet voorbereid

De tranen springen me in de ogen als ik terugdenk aan mijn vakantie in België. Wat heb ik genoten. Er is toch een bepaalde menselijke warmte die alleen je vrienden je kunnen geven. Fietsen door mijn eigen stad, oog in oog met mijn eigen geschiedenis, samen de zonsondergang tegemoet, lachen om het verleden en dromen over de toekomst. Een toekomst die we weliswaar allemaal apart zullen doorbrengen, maar die voor altijd verbonden blijft met ons verleden.

Iedereen zoekt. Is het niet in relaties dan wel in een plaats om te wonen of werken.

Ik mag dan wel aan de andere kant van de oceaan wonen, ik leef hetzelfde leven als mijn vrienden thuis. Op zoek naar een huisje, tuintje, boompje. Ik heb het lang ontweken en moest per se voor op wereldreis om het te ontwijken, maar ik veronderstel dat het leven onvermijdelijk is. Een mens moet nu eenmaal ergens wonen, is geneigd zijn of haar leven te delen en als het nog eens kan om zich ook te gaan vermenigvuldigen. De zoektocht naar hoe dat huisje, waar dat tuintje en welk boompje daarbij komt kijken brengt ons mooie dagen en donkere dagen, waar de wereld op lijkt te vergaan, maar dat uiteindelijk toch niet doet.

Ik ben niet alleen in mijn falen. Dat was zo’n grote opluchting dat ik er nu bijna om moet lachen. Ik ben even alleen in mijn zoektocht als mijn vrienden thuis. We zoeken allemaal naar wat bij ons past. En niet alles past bij iedereen. Ik weet enkele dingen zeker, maar veel meer weet ik niet. Dus ik probeer maar. Dat doen we tenslotte allemaal.

Zo goed als ik was voorbereid op mijn vakantie in België, zo hard ik heb genoten van elke dag die dat me heeft gebracht, zo vergeten was ik dat ik ook nog terug naar huis moest. En dat moet ik, zoals iedereen, alleen.

Ik ben me vergeten voorbereiden op mijn terugkomst in Suriname. Dat was toch thuis geworden, dus had geen uitleg meer nodig, dacht ik. Daar heb ik me vreselijk in mispakt. Want daar komt het dan: de twijfel.

Ik heb lang genoeg in Suriname gewoond om te weten hoe mooi het leven in Europa kan zijn. Welke voordelen dat met zich meebrengt. Maar ik ben ook opgegroeid in België, en weet dus ook hoe lelijk het leven in Europa kan zijn. Alleen zag ik dat even niet, verblind door het woord ‘vakantie’ en ‘vrijheid’. Geen frustraties om vertraagde treinen, geen spits naar het werk, geen racistische opmerkingen, geen verplichtingen, geen verwachtingen.

Al wat ik zag was wat – volgens mij – elke Surinamer ziet: ontwikkeling, mooie straten, infrastructuur, voorzieningen, veiligheid, verzorgd materiaal, vooruitgang, zelfstandigheid, vrijheid.

Ik weet enkele dingen zeker, maar meer dingen weet ik niet.

Zo weet ik niet op wat mijn leven hier in Suriname gaat uitdraaien. Of het me lukt om migrant te blijven. Of ik genoegen neem om altijd de buitenlander te zijn. De buitenstaander. Of de prijs die ik betaal (het achterlaten van mijn familie, mijn vrienden, mijn geschiedenis) niet te hoog wordt. Of ik niet ook gewoon in een mooi huis wil wonen zonder dat ik me druk moet maken of ik veilig ben het moment dat ik de deur uitstap.

Ik heb het altijd anders gewild, maar nu ik zelf anders ben, weet ik niet zeker of ik het wel kan dragen. De toekomst zal het moeten uitwijzen. Ondertussen hou ik me vast aan mooie herinneringen. België heeft me gevormd tot wie ik ben vandaag, maar Suriname is nu al een deel van wie ik zal worden.

2018: mijn jaar van egoïsme

Het is aanstekelijk hoe dat werkt, zo een Facebook-tijdlijn vol jaaroverzichten. Ik had me voorgenomen niemand lastig te vallen met mijn reflecties op 2018, maar het is nu eenmaal sterker dan mezelf, dus bij deze.

2018 was voor mij het jaar waarop ik (terug) op het voetbalveld stond, het jaar van mijn eerste publicatie in een nationale krant, van een warme kerst en oneindig veel (af)was. In 2018 ging ik naar Brazilië en brak ik twee glazen in de keuken. Ik leerde vergeven in naam van de liefde en heb in mijn leven nog nooit zoveel vuurwerk gezien, of nog nooit zo weinig films. In 2018 groeide zowel mijn zelfvertrouwen als mijn wantrouwen. Ik heb het soort intens geluk ervaren waarvan ik me stiekem afvraag of het te evenaren is, maar ik ben ook oprecht bang geweest. 2018 was het jaar van onmacht, karakter, verdraagzaamheid en eerlijkheid, van cultuurshock(s), impulsiviteit en lange Skype-gesprekken.

Na mijn wereldreis in 2016 dacht ik dat het leven me nog moeilijk zou verwonderen. Wonend in Suriname is niet elke dag even spannend of uitzonderlijk, maar het is hier dat ik rust heb gevonden. Naast het jaar van nieuwe smaken en lange zinnen, was 2018 vooral mijn jaar van contentement. En dat heb ik te danken aan mijn sterke wil, oftewel groeiend egoïsme.

Op enkele compromissen na – ik leef tenslotte samen met iemand – heb ik zo goed als mogelijk gedaan wat ik wilde. In 2018 stopte ik met werken voor één baas, ondanks de zekerheid. Ik heb meer geschreven dan ooit tevoren, ondanks de frustratie. In 2018 heb ik het leven getrokken en geduwd op een pad dat ik wou bewandelen. Dat heeft me veel energie gekost, maar het is dankzij deze koppigheid dat ik hier nog steeds ben. Het is dankzij mijn wilskracht dat ik 2018 rookvrij heb doorstaan. Maar het meest bijzonder is misschien nog wel dat ik dankzij mijn doorzettingsvermogen met mijn passie geld verdien. Dat ik niet veel verdien of niet snel genoeg bereik (naar mijn zin), zijn twee details in het grote overzicht.

De Zoë die ik was op 1 januari 2018 is niet dezelfde als de Zoë die zal opstaan op 1 januari 2019. Slimmer, rustiger, doordachter, egoïstischer en minder naïef, maar als het kan even uitgelaten, vrolijk, eerlijk en grappig (al zeg ik het zelf) als tevoren. Alles mag dan nog hetzelfde blijven, zolang ik groei zal het leven veranderen.

Dat is mijn sleutel tot geluk.

Ik hoop dat ik in 2019 even gezond en openhartig mag blijven, maar niet arrogant en kortzichtig zal worden. Dat ik mag waken over mijn eigen grenzen, zonder af te doen aan mijn eigen waarheden. Dat mijn koppigheid het blijft overwinnen wanneer de liefde vervaagt, zodat de liefde kan overnemen wanneer de koppigheid verdwijnt. Dat ik in momenten van eenzaamheid een bondgenoot vind en in momenten van geluk langer blijf hangen. Dat ik niet mag vergeten waar ik vandaan kom en met opgegeven hoofd verder ga. Maar vooral dat ik meer dagen als vandaag mag leven. Onbeduidend in hun eenvoud, uitzonderlijk in hun unicum. Met mijn beste vriend aan mijn zij.

Opdat ik voldoening vind in het zijn, simpelweg omdat ik er mag wezen.
Dat wens ik in 2019. Voor mij, maar ook voor jou.

Wij zijn het probleem

Ik bevind me momenteel in een crisis.

Het nieuws lijkt vandaag de dag meer te bestaan uit journalisten en mediaplatformen die elkaar bekritiseren dan dat ze samen het nieuws bekritiseren. De onderlinge concurrentie verlaagt het niveau van niet alleen de journalist, maar ook de onderwerpen waartoe deze gedwongen wordt te schrijven.

Ja, gedwongen.

Want het kan niemand wat schelen dat in Suriname een ex-militair onterecht werd opgesloten omdat hij zijn mening heeft gedeeld. Ik moet smeken opdat ik mag schrijven over de vrouwen die dit jaar werden vermoord door hun (ex-)vriend/man. Het zal de Europeaan een worst wezen.

Wanneer het niemand kan schelen, heb ik geen werk.

Eerder op deze blog heb ik al afgegeven op het feit dat wat ik hier neerschrijf, in de vergetelheid van het internet beland. Dat is niet de schuld van ‘mijn’ lezer, maar die van het internet, en hoe (mediaplatformen) deze gebruikt:, al dan niet misbruikt. Dat bijna niemand mijn blogs leest, kan ik verkroppen met de gedachte dat ik hier schrijf, meer voor mezelf dan voor de lezer.

Maar ik verdiep me in de journalistieke ambacht in de hoop een wezenlijk verschil te maken.

Zo vervangbaar als een keukenmes
Als beginnende journalist ben ik naïef genoeg om het verschil te wíllen maken. Om vast te houden aan mijn doel; bijdragen aan de kritische bewustwording, mening en/of denkwijze van mijn directe omgeving. Dus ik smeek ze (de Europese eindredacteuren) voor een plekje in de overvolle agenda van hun dagblad/tijdschrift/site. En hoe meer artikelvoorstellen aan de kant geschoven worden, hoe minder ambitie ik over hou.

Gisteren had ik het daarover met een vriendin; ‘het verschil moet je opzoeken, we kunnen het zelf niet maken’, zei ze daarover. En ik ben verleid om haar daarin te volgen.

Dagelijks vliegen artikelen mijn Twitter- en Facebooktijdlijn voorbij. Af en toe staat daar nu een kop van mij tussen. Gezwoegd en gezweet op zowat elk woord, in de hoop een zo volledig mogelijk beeld te geven in het beperkt aantal woorden dat mij wordt opgelegd. Probeer maar eens de werkelijkheid van Suriname, een land dat letterlijk en figuurlijk ver van de Europeaan zijn/haar bed ligt, in 1000 woorden te gieten.

Ik kreeg deze week nog de opmerking van de correspondent van NOS, dat mijn probleem is dat ik ‘te volledig wil zijn’. Niet helemaal onterecht, al kan ik daarop beargumenteren dat de huidige media in haar geilheid voor ‘kliks’ te onvolledig is. En onvolledig nieuws is net zo gevaarlijk zijn als ‘fake news’. Echter, als journalist doe je of mee met de regels van het spel, of je valt af. Journalisten zijn namelijk net zo vervangbaar als een keukenmes. Je kan ze slijpen, maar wanneer het geduld op is, neem je een ander.

Als het verhaal belangrijker is dan de bedoeling die erachter zit, krijgt de journalist zijn werk niet verkocht.

Trots van korte duur
Wanneer het dan toch eindelijk zover is en Trouw, Knack of OneWorld een artikel van me post, is mijn hart vervult van trots. In alle ‘geilheid voor kliks en lezers’, deel ik de link van mijn artikel met mijn eigen netwerk. Ik spendeer uren op Twitter, Facebook en LinkedIn, hongerig naar die eerste ‘like’. ‘Kijk eens’, denk ik dan, ‘Dat is mijn verdienste’. Als het medium waarvoor ik heb geschreven dan ook nog eens mijn artikel deelt, met al dan niet een compliment over mijn werk, gloei ik vuurrood.

Nog geen uur later is mijn artikel, samen met tientallen anderen die op dezelfde seconde werd gedeeld, in de vergetelheid beland. Een tweet van Trump en de moord op een gewaardeerd en erkend journalist hebben meer nieuwswaarde dan de vijf onbekende Surinaamse vrouwen die dit werden vermoord. Mijn artikel is zonder pardon naar het land der vergetelheid gekatapulteerd. Ik begrijp dat.

Mijn brandende trots is van korte duur en maakt al snel plaats voor nieuwe hoofdpijn. Waarover zal ik nu schrijven, opdat ik volgende maand nog mijn brood kan garanderen? En het circus begint opnieuw.

Onze schuld
Het heeft nog geen maand geduurd om te beseffen dat journalisten geen andere keus hebben dan meedraaien in de informatiestroom waar we allen zo afhankelijk van zijn, lezer en (eind-)redacteur. Het heeft me geen half jaar gekost om te beseffen dat ik daar geen deel van wil uitmaken. Mijn hele leven opboksen, elleboogduwen, smeken en een ander de loef afsteken opdat er één titel vijf seconden bovenaan je tijdlijn staat? Het heeft me nog geen twaalf maanden gekost om te beseffen dat ik geen voldoening haal uit deze werkwijze.

En dat is onze schuld. Ik zeg met opzet ‘onze’ omdat ik ook deel van de oorzaak ben. Het is ook mijn schuld. Ik draag bij aan die eenzijdige informatiestroom. Ik lees niet (alles) over Burkina Faso, China of Tadzjikistan. Ik klik zelfs niet op alle koppen die gaan over Noord-Korea, Afghanistan, Syrië, Brazilië en Amerika, de landen die momenteel veel media-aandacht ‘genieten’. Ik voel me daar schuldig over – en tegelijkertijd laat dat me weer belachelijk voelen. Ik kan toch niet alles lezen wat er in de wereld wordt gepubliceerd? Ik heb toch ook mijn eigen interesses? Jij toch ook?

Ik wil geen deel uitmaken van het publieke debat waarin journalisten (en lezers) elkaar openlijk op Twitter beschuldigen van ongelijkwaardige behandeling, superioriteit, nalatigheid, onverschilligheid en gebrek aan kritische vragen. Al moet ik hierbij de kanttekening maken dat dit in Nederland veel meer een trend aan het worden is dan in België (vooralsnog).

Noem me een ‘softie’, maar ik wil goed werk leveren, niet vechten.

Ik wil gewoon mijn werk doen. Daarvoor ben ik afhankelijk van de lezer en de eindredacteur, van de persoon die op die dag beslist wat nieuwswaardig is. Maar als aanvoerder van nieuws uit Suriname moet ik smeken en vechten voor een plekje in de krant of op de site, een plaats in de lezer zijn/haar interesseveld of aandachtsspanning. Ik word daar zo moe van.

Alle begin is moeilijk
Wat bijdraagt in mijn frustratie van alle artikelvoorstellen die me worden afgewezen, is dat ik het zelf begrijp. Wie ligt wakker van het feit dat Surinaamse burgers tien vingerafdrukken op de nieuwe eID-kaart moeten zetten, in plaats van één?

Niemand.

Wil ik mijn werk afhankelijk houden van de interesses van ‘het publiek’, van algoritmes en ‘het internet’? Een erkenning zo vluchtig, dat het warme gevoel van trots geen kans krijgt na te zinderen? Mijn eigenwaarde daalt, en het bevalt me niet. Mijn zelfvertrouwen wordt aangetast, en ik on

Dat is de crisis in mijn hoofd. Ik dacht journalist te willen worden, maar de voldoening die ik hier uithaal valt enorm tegen. Een stemmetje in mijn hoofd spoort me aan om te blijven knokken, werken en investeren in mezelf. Tenminste, wie hard werkt wordt beloond. Toch?

Alle begin is moeilijk. Wil ik het spel nu meespelen, om er later – mogelijk – de vruchten van te plukken? Of zal het spel alleen maar verruwen naarmate meer burgerjournalistiek zijn intrede doet? Zal de informatiestroom, die vandaag al zo een chaos is, meer en meer misbruikt ipv gebruikt worden? En wil ik daar onderdeel van zijn?

Wil ik groeien als journalist, of als onderzoekster? Schrijf ik artikels, of boeken? Bied ik mezelf aan bij dagbladen, of tijdschriften? Of hou ik mijn mond en haal ik alles uit de kansen die me vandaag worden gegeven, (vieze) spelletjes of niet?

Wat ik wel weet, is dit: mijn verhaal zal altijd belangrijker zijn dan de bedoeling die erachter zit. Dus schrijven zal ik. Of ik ook zal verkopen, is nog maar de vraag.

Meer dan alleen maar wit

Het is niet moeilijk om me uit de groep te halen. Ik ben niet de enige witte in Suriname maar meestal wel de enige aanwezige op dat moment. Als iemand me vanop een afstand moet omschrijven, is dat ook niet moeilijk: ‘die witte’. 

En daar is op zich niets mis mee. Ook ik gebruik de uiterlijke kenmerken van mijn medemens om ze te omschrijven. ‘Die dove’, ‘die dikke’, ‘die blonde’. Het is logisch, ik kan toch moeilijk zeggen: ‘die lieve’, wanneer ik niet weet of hij of zij wel lief is?

Natuurlijk zijn we meer dan alleen maar lang, kort, dik, dun, rijk of arm. Natuurlijk ben ik meer dan alleen maar wit. Maar dat lijken we vaak genoeg te vergeten, inclusief mezelf. Het frustreert me mateloos.

Gisteren liep ik rond met de gedachte dat ik donker getint was. Ik was ervan overtuigd: ik weet hoe het voelt om ‘zwart’ te zijn. En dat in een land waar ik ‘de witte’ ben. Maar ik denk, en dat is een aanname, dat donker getinte mensen zich ook zo moeten voelen in België: geviseerd.

Ik zal altijd ‘die witte’ zijn en blijven. Ik moet dat accepteren en zoals mijn mama zegt: ik kan mijn afkomst niet verloochenen (ik zou het ook niet willen).

Het gaat er niet om of we wit zijn,  donker, lang, kort, dik of dun. Het gaat erom dat we afwijken van de norm. We zijn ‘anders’. Ik ben anders. Daar weet de norm niet mee om te gaan.

De angst voor ‘anders’ is alomtegenwoordig en overal aanwezig, naar wat ik ervaar komt die voort uit onwetendheid, onzekerheid en onvoorspelbaarheid. ‘Anders’ durft het al eens ‘anders’ aan te pakken. Alleen de norm weet in een cultuur hoe het (niet) moet. De norm zit comfortabel in haar geaccepteerde bubbel.

‘Anders’ is een bedreiging voor de norm

Wanneer je afwijkt van de norm, is het jouw ongevraagde maar opgedwongen taak om aan ‘hen’ (= de norm) te bewijzen dat je méér bent dan alleen maar wit, zwart, dik, dun, gehandicapt, verminkt, rijk, doof, arm, lang, blind, kort of wat dan ook.

Het is een opdracht die me mijn hele leven zal achtervolgen. In België ben ik de norm, in Suriname de uitzondering. Ik maak me geen illusies. Je bent het, of je bent het niet. De norm word je niet.

Het is niet mijn doel bij de norm te horen. Niemand kan zijn afkomst verloochenen, alle pogingen ten spijt. Ik ben en blijf een trotse Belg, maar niet òmdat ik wit ben.

Noem het gerust een levensdoel, om aan ‘hen’ te bewijzen dat ik inderdaad wit ben, maar ook kan voetballen. Dat ik wit ben, maar ook kan schrijven. Wit, maar ook eerlijk. Wit, én passievol. Wit, eigenzinnig.

De norm zal me nooit omschrijven als ‘die journalist’ maar altijd als ‘die witte journalist’, en misschien (met wat werk) op een dag ook wel ‘die Belgische journalist’. Toch is het verschil tussen ‘die witte’ en ‘die witte journalist’ van onschatbare waarde.

Het is de erkenning van persoonlijke overwinningen, eigenschappen, verdiensten of gebreken van een persoon. We zijn meer dan alleen maar dun, doof, donker getint, arm of dik.

Ik ben meer dan alleen maar wit.

Mijn droom…

Een droomboom gemaakt door kinderen met een beperking zette me aan het denken. Nu mijn kinderlijke fantasie heeft plaatsgemaakt voor realisme, waar droom ik nog van? 

Dit weekend was ik als vrijwilliger aan het sporten met kinderen met een (motorische) beperking. Niet gemakkelijk, want sommigen konden niet zelf achter de bal aan lopen. Maar niet de fysieke uitdaging kreeg me stil, het waren de dromen die de kinderen – in zover mogelijk – en hun ouders zelf hadden opgeschreven.

Droomboom
Van ‘model worden’ en ‘nog meer mooie dagen zoals deze’ tot ‘dat mijn kind een onbeperkt leven kan leiden’. De dromen zette me stuk voor stuk aan het denken.

Ik ging op een andere manier naar mijn tien werkende vingers en twee functionerende benen kijken. Met een opgelucht, maar vooral dankbaar, gevoel. Ik kan doen wat ik denk, dat is eigenlijk niet zo vanzelfsprekend.

Twee dromen trokken extra mijn aandacht: ‘journalist worden’ en ‘ooit een wereldreis te maken’.

Na het lezen van deze twee voelde ik me in de eerste plaats meteen geslaagd. Ik heb bereikt waar anderen alleen van dromen. Niet omdat ze een beperking hebben, wel omdat ze mens zijn en dus, net zoals alle andere, dromen hebben.

Wat is mijn droom?
Aan antwoorden geen tekort, alleen leek ik niet in staat er maar ééntje uit te kiezen. Uiteindelijk was de dag om en staat mijn droom nog steeds niet op papier.

Wensen kan ik als de beste. Dat doe ik als ik een wimper vind, een kaars uit blaas of naar vuurwerk kijk. Dan wens ik een goede gezondheid, nog veel gelach met Quincy, dat er nooit meer files zijn, ik mijn artikel gepubliceerd krijg of dat ik morgen even gelukkig mag zijn als vandaag.

Maar een wens is geen droom.

Een droom vraagt om iets groots, een (algemeen) belang, een levenswerk.

Ik droom van gelijke kansen voor iedereen, een bewust leven, dat ik vijftig dingen tegelijk kan, kan tijdreizen, een goed mens word, nooit meer vroeg hoef op te staan of een perfect gebit dat niet gepoetst moet worden. Ik droom van een wereld zonder moorden, zonder haat en oorlog. Zonder armoede, ziektes, vrees, racisme, honger en (financiële) zorgen.

Eén droom
Een vrije wereld, waar iedereen durft zeggen wat hij denkt zonder negatieve gevolgen. Waar ik op twee plaatsen tegelijk kan zijn en kinderen graag naar school (kunnen) gaan. Ik droom van een wereld zonder grenzen, van onweerlegbaar vertrouwen in elkaar.

Maar de vraag was om één droom op te schrijven. Welke zou ik kiezen? Meer nog; welke heb ik eigenlijk in de  hand?

Ik kan mijn best doen gezond te leven, maar wanneer mijn oom stierf aan kanker was het niet omdat ik die ochtend een zak chips in plaats van een appel had gegeten. Ik kan eten kopen voor de zwerver op de hoek, maar wat met die honderden, duizenden, miljoenen, miljarden andere hongerige, waaronder ook kinderen?

Mijn droom is…

Ik droom van een leven als kwaliteitsvolle onderzoeksjournalist. Eentje die moorden, haat, oorlog, armoede, ziektes, hoop, vrees, racisme, liefde, honger en zorgen in vraag stelt. Een schrijfster die strijdt voor het vrije woord, de vrije wereld. Die schrijft zonder haar vertrouwen te verliezen, in haarzelf en de medemens. Eentje die met haar werk vragen doet rijzen.

Opdat we allemaal een bewust leven kunnen leiden, in verdriet én geluk.

 

Fotocredits (+omslagfoto): © Ruby Chin A Fat

WhatsApp Image 2018-10-06 at 17.34.31
Samen met enkele andere vrijwilligers van Global Shapers Paramaribo op de World CP Day.

Dit is het

Tijd om stil te staan bij wat ik heb bereikt.

Als achtjarige was ik verknocht aan mijn dagboek. Wanneer de juf vroeg wat ik later wou worden, was mijn antwoord: ‘schrijfster’. Tien jaar later had ik een diploma fotografie op zak en vertrok ik met mijn hebben en houwen naar een kamer in Mechelen, waar ik journalistiek studeerde. Televisiejournalistiek weliswaar, want video was immers ‘de toekomst’.

Twee jaar geleden kreeg ik op mijn sollicitatiegesprek in Suriname de vraag waar mijn voorkeur naar uitging: schrijven, fotografie of video. ‘De combinatie’ was mijn antwoord. Chetskeys (de naam van het creatief mediabedrijf waarvoor ik werkte) heeft me geleerd wat ik (niet) wil. Ze hebben me geholpen in mijn integratieproces en daar ben ik ze ontzettend dankbaar voor.

Nu is het tijd voor mijn ‘eigen ding’. Telvisie mag dan nog steeds ‘de toekomst’ zijn, het is niet die van mij. En de achtjarige in mij heeft het altijd al geweten.

Mijn eerste tien dagen als freelance journalist zitten er ondertussen al op, en ik heb me in geen tijden zo goed gevoeld. Omdat ik weet wat ik wil, omdat ik voel dat dit het is, en omdat het nog lijkt te lukken ook! Afgelopen dinsdag had ik mijn eerste volledige pagina in een landelijke krant (Trouw Nederland) te pakken. Ik kon me de rest van de dag niet concentreren op ander werk. Ik zat hier maar, voldaan op mijn stoel, niets anders aan het doen dan genieten van het trotse gevoel dat me overspoelde.

Dit is het.

Er wordt gezegd dat je studententijd dé tijd van je leven is. Voor mij ligt dat toch even anders. Ondanks dat ik met veel plezier terugdenk aan die tijd, heb ik me zelden zo voldaan gevoeld als vandaag. En gisteren. En vorige week.

Ik kijk om me heen en ben tevreden met wat ik zie. Ik woon niet in een groot huis, al zeker niet vergeleken met de huizen waar mijn vrienden in België intrekken, noch is het even modern of echt vàn ons. Maar het is thuis. Ik heb het gevonden.

Elke cel in mijn lichaam beseft de strijd die ik hiervoor heb moeten leveren. Een strijd die ongetwijfeld nog niet gedaan is, maar de laatste weken wel even op pauze staat. Ik ben tevreden met mijzelf, met wat en wie ik rond me heb. Dat is een, voor mij, vreemd gevoel. Ik ben altijd iemand die méér wilt. Dat dit genoeg is, maakt me intens gelukkig.

Twintig dagboeken, een diploma fotografie en journalistiek, een wereldreis, een man, een verhuis naar Suriname en een pagina in een landelijke krant later lig ik gelukkig in de armen van mijn vriend.

Dit is het, en daar moest ik toch even bij stilstaan. Ik stel voor dat jij hetzelfde doet, want de mens is een vooruitstrevend wezen. We staan zelden stil bij wat we wél hebben en kijken teveel naar wat we nog meer willen. Daar maak ik mij ook 99% van de tijd schuldig aan. Maar zo vergeten we onszelf te appreciëren voor wat we al hebben bereikt, hoe klein dat ook moge zijn (in iemand anders ogen).

Woorden te koop

Ik heb mijn werk opgezegd. Vanaf 6 augustus ben ik officieel een fulltime freelance journalist. 

Twee jaar geleden schreef ik voor Surinaams dagblad de Ware Tijd een artikel over de Global Shapers Paramaribo (GSP), een vereniging waar tientallen jongeren zich vrijwillig inzetten voor een duurzaam Suriname. Vandaag mag ik me zelf kandidaat-Shaper noemen van deze organisatie.

De jongeren van GSP – wij – komen maandelijks samen, maar groeperen ons daarnaast ook in kleine werkgroepen, die verschillende projecten trekken. Op een meeting van laatst bevond ik me in de kantine van het universiteitscomplex. Ik zat er samen met onder andere Jamille, een mede-shaper die ik twee jaar geleden interviewde voor mijn artikel.

Jamille vertelde een anekdote. Een vrouw had hem namelijk benaderd in verband met een mogelijk project voor de GSP. Ze had over ons gelezen in een krantenartikel in de weekendbijlage Mens en Maatschappij van dagblad de Ware Tijd. In 2016. Hoe ze dat nog zo goed wist, was omdat ze het artikel had uitgeknipt en bewaard. Om nu, twee jaar later, contact op te nemen.

Jeukende vingers
Het was daar, op die meeting, dat de beslissing voor mij is gevallen – al beweert een ander stemmetje in mijn hoofd dat er nooit een andere optie bestond: ik moet verder schrijven. Schrijven, interviewen, onderzoeken, schrijven, verkopen, publiceren, schrijven, schrappen, meer schrijven, langer schrijven, beter schrijven. Schrijven. Alle uren van de dag en enkele van de nacht. Mijn vingers jeuken bij de gedachte. De constatatie dat ik impact maak met mijn woorden, hoe klein die ook moge zijn, is voor mij genoeg om mijn pen op te pakken.

Want niet alleen verdient elke samenleving het recht op het eerlijk woord, het verdient ook antwoorden op vragen die het niet durft, kan of wil stellen. Opdat de vrijwillige lezer zijn of haar eigen mening kan vormen, onafhankelijk van die van de journalist. Als ik met mijn woorden mensen kan aansporen te denken, spreken, handelen, dan is dat voor mij genoeg. Genoeg om mijn leven aan te wijden.

Roeping
Ze noemen het een roeping. Ik kan begrijpen van waar dat woord komt, een onzichtbare stem roept mijn aandacht telkens opnieuw naar dat lege papier, met lijntjes, zonder lijntjes, A4 of in vier gescheurd, wit of gekleurd. Zolang er inkt uit mijn pen zal vloeien zullen de woorden zich blijven vormen. Al is het maar omdat ik niet weet wat ik anders moet doen.

Maar roeping of niet, ik heb het altijd al gevoeld, soms geweten. Er is alleen één klein probleem: met doorzettingsvermogen en wilskracht alleen smeer je nog geen boterham. Hoe ik mijn geld zal verdienen nu ik mijn baan heb opgezegd, is een groot vraagteken. Het is nu de uitdaging om mensen te vinden die mijn woorden willen kopen. Die mijn zinnen willen lezen.

Ik geloof in mijn eigen kunnen.

En in de woorden van mijn mama: wie hard werkt, komt er wel. Misschien niet op tijd, misschien niet wanneer je het nodig hebt, maar het komt. Daar geloof ik in, en niet alleen omdat ik een blind vertrouwen heb in mijn mama, ook omdat ik er niet alleen voor sta. En hoewel liefde ook geen boterham smeert, kan het wel een hart verwarmen. Met een warm hart kun je niets anders dan goede dingen doen. Toch?

IMG_8227
© Quincy Westenburg

 

 

 

 

Vluchtgedrag

Soms vergt het meer moed om te blijven dan weg te gaan. Onlangs werd ik er door iemand in mijn omgeving op gewezen dat ik het niet echt naar mijn zin had in Suriname. Zij had die mening gebaseerd op het lezen van mijn blogs.

Het is namelijk waar dat ik schrijf wanneer ik me slecht voel. En dat ik dat ook deel. Omdat ik vind dat het leven niet alleen bestaat uit mooie Instagramfoto’s en succes, maar ook uit tegenslagen, verdriet, onmacht, kritische vraagstukken en zoektochten. En daar moeten we niet geheimzinnig over doen. Dat mijn blog zich heeft getransformeerd van een schoolopdracht tot het dagboek van een wereldreiziger naar de donkere pagina’s van een immigratie-zoektocht, moet dan maar zo zijn. Ik ga er ergens vanuit dat weinig mensen me lezen, wat het ook gemakkelijk maakt om mijn gevoelens bloot te leggen.

Een collega van me gaf ooit een reactie op één van mijn eerste blogposts in Suriname. Ze vond het mooi dat ik me zo kwetsbaar durfde openstellen, en gaf aan dat zulke mensen zeldzaam zijn geworden. Een jaar later probeer ik me nog steeds sterk te houden onder de druk van ‘het kwetsbaar zijn’. Jezelf kwetsbaar opstellen komt je namelijk niet altijd ten goede in het leven, en al zeker niet in het bedrijfsleven, heb ik zo mogen ondervinden. Maar je kan als persoon ook kiezen naar wie je luistert.

Naar zij die je de verkeerde kant opsturen omdat ze profijt willen halen uit jouw tegenslagen, of naar zij die respect hebben voor wie je bent, inclusief alle gebreken. Laatste dagen betrap ik mezelf op een gevoel dat ik wil wegtrekken. Colombia. Brazilië. Equador. Cuba. Het ligt allemaal niet zo ver, vergeleken met België. Gaan reizen, terug al schrijvend op de lange busritten, wandelend door onbekende paden, verdwalend in een koffiehuisje, al lezend in de luchthaven of een uitdaging vinden in het bestellen van eten. Onverstoord mijn ding kunnen doen en niemand die me kent. Met rust gelaten worden.

Hoelang ik weg zou gaan, dat weet ik niet. Weken? Maanden? Ik heb alleen de neiging om er even tussenuit te gaan. Maar ergens is er ook dat waarschuwende stemmetje in mijn achterhoofd: is dat wel de oplossing? Want je kan reizen, en blijven reizen, en bus na bus, vliegtuig na vliegtuig, kilometer na kilometer ontdekken, maar op een gegeven moment stopt het ook. En wat dan? Heb ik het niet al moeilijk genoeg in mijn zoektocht naar een thuis?

Ik vlucht omdat ik moe ben van te blijven. Mijn vingers jeuken naar de pagina’s van mijn dagboek, waar niemand me tegenspreekt. Mijn oren jeuken naar de stilte van een pittoresk hostel in het midden van de bergen, waar niemand me aanspreekt. Mijn lichaam verlangt naar een plaats die niets anders dan tijdelijk kan zijn. En wat dan? Want tijdelijk heeft ook zijn limiet.

Mijn egoïstische ‘ik’ heeft het gehad met iedereen die het altijd beter lijkt te weten. Mijn gezellige ik wil met wat vrienden op terras gaan zitten. Mijn liefdevolle ik wil met Quincy de avond doorbrengen in het kaarslicht. Mijn nieuwsgierige ik wil het politieke landschap van Suriname verder ontdekken, mijn toekomstige ik wil zich geen zorgen maken om haar bankrekening en mijn rustige ik wil een plek voor zichzelf blijven bouwen, waar het op een goede dag kan thuiskomen.

Wil ik kans maken op zo een plek, moet ik blijven. Omdat ik voel dat het mogelijk is, hier in Suriname waar al mijn vraagtekens liggen en naar ik zoek ook de antwoorden. Omdat er een vibe van mogelijkheden en potentie in de lucht hangt. Onzichtbaar, maar tegelijk heel aanwezig. Ik voel het in mijn vingertoppen, maar kan het (nog?) niet grijpen.

Ik mis België. Vooral op dit moment, wanneer iedereen zo nationalistisch doet tijdens het Wereldkampioenschap en een Jupiler zoveel beter smaakt wanneer de Rode Duivels spelen. Maar ook in België zat ik met dat onrustig gevoel, dat mogelijks nog groter was. Of ik het naar mijn zin heb in Suriname is niet de juiste vraag. Hoewel ik een haat-liefde-relatie met dit land aan het ontwikkelen ben, is er die vibe van mogelijkheden die me met een onzichtbare draad aan dit land bind. En die draad wil ik niet doorknippen, want het is alles waar ik op terugval. Vraag me liever om vanavond een biertje te gaan drinken.