In tegenstelling tot ons, lijkt de chauffeur geen last te hebben van de gaten in de weg. Met een snelheid van 120 km/u raast hij over de tweerijbaanweg, bestaande uit 240 km oneffen lappen asfalt. Wanneer zijn vrouw belt, neemt hij steevast op met de woorden ‘Hi heks’ en wanneer we zijn dochter videobellen staan we (bij toeval?) klem tussen een kudde magere koeien met lange horens. Net als uit die tekenfilms, maar dan echt. Luid toeterend en met een onverantwoordelijke snelheid scheuren we tussen de koeien door. Zijn telefoon hangt uit het raam en met een snerpende stem roept onze chauffeur zijn dochter toe: ‘Kijk, je moeder.’
Onze chauffeur is – denk ik – rond de 30 jaar, een kleine man met bolle buik en een hoge stem die niet bij zijn baard past. We zitten met zeven in een eenpersoonswagen gepropt. De kleine ruimte en vroege uren (we werden om 4 uur uit ons bed getild) maakt een mens krevelig. De sfeer in de auto is dan ook niet om over naar huis te schrijven. De oudere vrouw voorin snurkt als een man (tot groot jolijt van onze chauffeur), en haar man die helemaal achterin zit hoest van tijd tot tijd slijm op, een gedenkteken aan zijn met rook verstokte longen. Naast Quincy zit een brede man, die we aan de overkant van de rivier nog dankbaar zullen zijn – maar dat weten we dan nog niet. Achterin moppert een magere Guyanese man over de koude wind die door de open ramen giert. Van veel slaap is er geen sprake.
Na zes uur in de auto, drie stops en een stijve kont later komen we aan op de administratie, gelegen aan de Corantijnrivier. Deze rivier vormt de grens vormt tussen beide landen. De veer van Suriname en Guyana doet het al een maand niet. De officiële berichtgeving luidt dat de motoren het hebben begeven, en dat Suriname en Guyana ruzie maken om wie voor de reparatiekosten moet opdraaien.
Van onze chauffeur horen we dat er meer speelt: Suriname zou niet akkoord zijn met het verstrekken van ‘retourtickets’ aan Guyanese zijde. Omdat veel meer Guyanezen naar Suriname trekken dan Surinamers naar Guyana verliest Suriname daardoor aan inkomsten. Totdat hier een aanpassing in komt, zou zij weigeren de reparatiekosten van de motoren te betalen. Met als gevolg dat de back track – bestaande uit grote korjalen die illegaal overstekende passagiers van de ene zijde naar de andere van de Corantijnrivier vervoert – bij gebrek aan een alternatief gebombardeerd is tot de enige – en dus legale – route om over te steken.
De immigratiepost (en de oversteek voor de veer) ligt op 60 km afstand van de back track. De bedoeling is dat iedereen eerst naar de immigratiepost rijdt, en daarna terug naar de back track (die op de route ligt tussen Paramaribo en de immigratiepost). Maar aangekomen aan de immigratiepost om uit te stempelen blijken weinigen zich aan die regel te houden: er staan een handjevol mensen. Wanneer we een half uur later en twee koeienkuddes verder bij de back track aankomen, komen in vlagen groepen van tien tot twintig zich op de oever aansluiten. Hiervan kan ik gerust kan stellen dat de helft niet heeft gestempeld. Van politie of militairen – wat de pers in Paramaribo beweerde – is geen sprake. Controle evenmin.

Je bent de auto nog niet uit of sjouwers komen je op blote voeten schreeuwend tegemoet. Ze bieden je aan je tassen naar de boot te brengen en nog voor je van een antwoord kan voorzien hebben ze je tas al uit de kofferbak gesleurd.
Wanneer we boven op de dijk staan (bestaande uit een strook aarde met gras), komt net een boot aangevaren. De korjaal is bijna niet te zien door het hoopje mensen en baggage die ze met zich mee brengt. Het doet je onwilkeuring denken aan de vluchtelingen die Europa bereiken. Een ongemakkelijk gevoel welt in me op. ‘Als we dit maar overleven’, is mijn eerste gedachte. Maar omdat ik weet dat ik – als witte vrouw – mijn mond moet houden in zo’n situaties, ga ik rustig bij de tassen zitten wachten en smeer ik me plichtbewust in met zonnecrème. Quincy, die inmiddels een Guyanese vriend heeft ontmoet, zal het wel regelen. Daar vertrouw ik op, want hij is niet alleen de beste vriend, maar ook nog eens de beste fixer die ik ken.
Terwijl mensen uit de net aangekomen boot proberen te springen (waarbij je noodgedwongen in het water belandt) wordt de boot omsingeld door – jawel – diezelfde sjouwers. Voor een prijs dragen zij niet alleen je tassen, maar ook je lichaam droog naar het kleine strookje zand. Tussen de menigte aan de oever is het zoeken naar de mannen die de boot besturen, en dezelfde sjouwer (die je inmiddels al hebt betaald) om je tassen naar de juiste boot te brengen (waarvoor hij – natuurlijk – weer betaald wil worden). Maar dankzij de vriend van Quincy, die alles al lijkt te hebben afgesproken, kunnen we al snel mee met het eerste bootje dat vertrekt.
Terwijl we instappen wordt er hevig over en weer geschreeuwd. De – tot voor kort illegale – opererende bootsmannen (de mannen die de boot besturen) hebben het naar hun zin en zien in de grote vraag en monopolypositie een reden om hun prijzen (wanneer het ze schikt) omhoog te trekken. Zo was het eerst nog 40 (Amerikaanse!) dollar voor ons drie om over te steken, maar steeg de prijs toen de overige menigte door had dat hij de bootsman was en ook nog een plaatsje op de boot wou bemachtigen. Toen werd het plots 50 dollar.
Eenmaal aan boord, duurt het echter niet lang voor je aan de overkant bent. De boot is klein, snel en zit verbazingwekkend comfortabel. Zwemvesten zijn aanwezig, maar we worden niet verplicht ze aan te trekken. Voor ik tot duizend kan tellen zien we de eerste tekenen van leven voor de Guyanese kust, waar de aankomst als het even kan nog erbarmelijker is. Een smalle steiger bestaande uit twee planken van 20 cm breed brengt ons na enkele tientallen meters op vaste land. Onze tassen worden vluchtig gecontroleerd. Voor ons paspoort te laten stempelen moeten we eerst een stukje tijden. Dankzij Lloyd, de dikke man die naast Quincy in de auto zat bleek een chauffeur aan Guyanese zijde te zijn, zijn we verzekerd van een plaatsje in zijn bus (een bestelwagen die tot 14 mensen kan vervoeren). De check-in is tien minuten rijden van de aanmeer’steiger’. Het lijkt wel alsof ze de illegaliteit hiermee willen voeden, maar klagen kunnen we niet. De check-out/in aan Surinaamse zijde ligt 60 km verderop. Tenslotte: dit was een illegale route. Aan autoriteiten in de buurt heb je dan geen belangstelling.
In een klein schamel houten kot (met een vergeelde kalender achter het bureau en geen ventilatoren) vullen we gedwee het immigratieformulier in en wachten we buiten op ons gestempeld paspoort. De mannen achter het bureau zijn duidelijk niet opgewassen tegen een grote stroom immigranten. Een klein uur later vervolgen we onze reis, die verder nog bestaat uit een stop in een restaurant van familie van de buschauffeur, waar ik een koude hotdog eet omhuld in een slap broodje. Eenmaal aangekomen blijkt dat ons appartement boven een winkel ligt, maar wel eentje met een balkon waar een heerlijke tocht waait. Bezweet en vermoeid trekken we onze kleren uit en gaan onder de ijskoude douche staan.
Het werk kan beginnen.
P.S.: Guyana is het land waar inmiddels aan biljoenen aan olievondsten zijn gedaan. Volgend jaar zal het eerste oliegeld beginnen stromen (het duurt ongeveer vijf jaar om de olie in de grond te produceren tot olie in de auto). Daar ga ik een artikel over schrijven. Voor MO*(!)
