Vorig weekend, 12 januari, bevond ik me, welliswaar onbeschoren, in de bossen van Marowijne. Enkel de apen konden jaloers zijn op mijn behaarde benen. Ik denk niet dat iemand anders er aanstoot aan heeft genomen, waarom zouden ze? We zijn in de jungle. Dikke behaarde vrouwen zijn hier een walhalla voor de man. Omdat ik onmogelijk op een maand echt dik kan worden- geloof me, ik doe echt mijn best en eet mij meerdere malen op een dag ongemakkelijk aan kip. Grapje mams, niet ongemakkelijk, maar ik eet wel veel. Maar goed, optie ‘dik’ zat er dus niet in voor mij, dus koos ik maar voor de optie behaard. Lekker gemakkelijk. In het dorpje Loka Loka bevond ik me twee volle dagen onder de gemeenschap, en man, hebben wij een indruk achtergelaten. Maar daarover vertel ik later meer.
Eerst en vooral, ik mag met Loka Loka niet verwijzen naar het woord dorpje, want dan denk je aan Bazel, Hakendover, Gaasbeek, Baarle-Hertog, Stuivekenskerke, Deurne, Kasterlee- who am I kidding, ik heb nog nooit van deze dorpjes gehoord. Loka Loka is een dorp dat zich op de Marowijnerivier bevindt, ik zeg letterlijk op, want het dorp bestaat uit allemaal eilanden, met op ieder eiland een familie, soms meerdere famillies. Heel veel gevaren hebben we dit weekend gedaan, en wat is het prachtig om te zien. Bos, bos, bos en bos, en dan daar, hopla, een hutje, twee hutjes, meerdere hutjes. Een naakt kind in het water, een bh-loze vrouw aan het vegen, een uitgezakte man aan het roken, een gespierde twintiger aan het hangen in zijn hangmat, een oudere man aan het vertellen en ga zo maar door. Er zijn enkele visies waarop je hier kunt kijken. (1) Je hebt medelijden, want de mensen hebben bijna niets. En met bijna niets, bedoel ik geen tv, geen warm water, geen kookfornuis, geen bed, weinig stoelen, geen douche, geen overdekte wc- laat staan een afvoersysteem, maar twee tot drie kookpotten, geen tafels, geen zetels, geen bloempotten, …
Je kunt het zo gek niet bedenken. Ocharme die mensen, toch? Hoe doen ze dat in godsnaam? Wel dat is visie (2): de mensen hebben alles wat ze nodig hebben, lucky bastards. Ze hebben een pot om op te koken, hout om vuur te maken, stokken om te roeren, een hagmat om te slapen, een smartphone om in contact te blijven met de verstedelijkte wereld, water genoeg in de rivier, een stoel om op te rusten, een balk om je behoefte op te doen, een boomstronk om op te eten, lekker gras om in te chillen, bomen met vruchten om te eten, en ga zo maar door.
Een derde visie is om het allemaal wel mooi, en avontuurlijk en spannend te bekijken. Moet toch elke dag een avontuur zijn, zo helemaal voor jezelf kunnen voorzien in de jungle. Want ja, als er ooit iets ergs gebeurd in de stad, gaat iedereen dood. Suriname is een importland, en in de stad moeten ze het echt hebben van de omliggende landen om te overleven. Niet in het binnenland, niet in Marowijne. Daar kunnen ze perfect voor zichzelf voorzien, met eigen plantjes, eigen vruchten, eigen hout en eigen eiland. Betalen doen ze niet in geld, maar in goudstukken. Want goud is er in Suriname wel te zoeken, en heel veel mensen maken er het elke dag hun uitdaging van wat te vinden. 1 goudstuk staat momenteel gelijk aan 150 SRD, wat weer gelijk staat aan ongeveer 30 euro. Om je een voorbeeld te geven: een boottocht van nog geen twee uur kost je om en bij 10 goudstukken. Komt dus neer op 1500 SRD, 300 euro. Moet je bedenken dat ik meer dan 6 uur gevaren heb, rijke westerling. Voor alle duidelijkheid: voor mij was het niet zo duur, aangezien ik in euro’s heb betaald en niet in goudstukken. De waarde van goudstukken ligt ook niet gelijk aan SRD’s of euro’s zoals ik het daarnet omrekende. Mensen werken de hele dag in de goudmijnen, dus er is best wel veel goud in de omloop. Pas als je terug gaat naar de stad, Paramaribo, ga je omrekenen in SRD’s. In de jungle, telt alleen het goud.
Om nog een voorbeeld te geven: je hebt verschillende cabaretiers in de jungle. Ja, je hoort het goed. Vrouwen die voor enkele goudstukken een pleziertje bezorgen aan de mannen. Zo zijn we een cabaretier gepasseerd. Zomaar, ineens, tussen al het bos staan daar dan enkele huisjes links en rechts van de weg. Vooraan in het huis is een overdekt terras met stoelen en tv, waar de meeste mannen liggen te niksen. Te chillen, zoals alleen Surinamers dat kunnen doen. Want ja, het is gezellig eens een dagje niets te moeten doen, maar elke Westerling krijgt het hier vroeg of laat op zijn heupen na te veel stilzitten. Moet je je eens voorstellen, dat je twee dagen aan een stuk op een stoel zit en in een hangmat ligt. Lekker toch? Ja, voor even. Maar wij met ons Westers bloed worden al snel onrustig, hebben al snel het gevoel dat we iets moeten doen, er is toch wel iemand die wacht op ons? Er is toch wel iemand die me nodig heeft? Er is toch wel ergens waar ik moet zijn? Maar wat als alle antwoorden op deze vragen ‘nee’ zijn. Is dat dan lekker, of frustrerend?
Het is niet dat je even kunt zeggen, ik ga snel over en weer naar de winkel om wat lekkers te halen om dan te chillen, nee. Je bent een dag onderweg naar de winkel. Of ik ga even een sigaretje roken en rustig uitblazen, nee. Want van welk werk moet je uitblazen? Je hebt niets gedaan. Als je niets doet, hoe kun je dan blij zijn en genieten van de rust? Als rust het enige is wat je kent. We zijn geboren met een beloningsprincipe. Eerst doe je dit, dan mag je dat. Eerst doe je je werk, dan mag je rusten. En hoe heerlijk is het om eindelijk, na een lange werkdag, thuis te komen en te kunnen uitblazen, je in de zetel leggen en even niets te doen? Dat is heerlijk, dat is rust. Maar wat als je de hele dag niets doet, dan heb je ook niets om naar uit te kijken. ’s Avonds naar de voetbal? Niets van. ’s Avonds naar een feestje? Niets van. In de middag een familiebezoek? Niets van. Een pintje drinken? Ja, dat kun je. Met dezelfde mensen waar je de afgelopen jaren ook mee hebt gedronken. Dus, vertel mij, is het nog steeds zo lekker om in de hangmat te hangen? Ik durf te wedden dat het merendeel van jullie lezers ja zeggen. Want ja, wat zouden jullie graag eens twee dagen onder de zon in de hangmat hangen. Begrijp ik volledig.
Terug naar het goud en de cabaretiers, waar de mannen natuurlijk dol op zijn. Voor een ‘gewone’ vrouw betaal je drie goudstukken voor een half uurtje. Voor een ‘uitzonderlijke’ vrouw, en dan bedoel ik dus een mooie dikke vrouw, een kind of een exotisch type, betaal je al snel zeven goudstukken. Dat is minder dan twee uurtjes varen. Of de vrouwen daar gewillig zijn, laat ik in het midden. De laatste tijd gaat hier op de redactie wel de ronde dat de mensensmokkel meer en meer voorvalt, dat kinderen vermist worden en naar de cabaretiers worden gebracht, maar echt hard bewijs is er nog niet, dus ga ik daar ook geen uitspraken over doen.
De kinderen die ik leerde kennen op het eiland spraken geen Nederlands, enkel Sranan, dat is de Surinaamse taal. We hebben spelletjes gespeeld waarvan ik geen idee had wat we aan het spelen waren, maar we waren aan het lachen, en dat is het belangrijkste. Een beeld kan ik me nog goed herinneren en zal ik nooit vergeten. De jongen met de rode shirt aan, heet Toto. We waren rustig aan het hangen aan de rand van het eiland, op het zachte gras en voor ons de Marowijne rivier met daarachter een ander eilandje. Ik was het meisje op mijn schoot aan het kietelen, en ze schaterde het uit van het lachen.
Toto en zijn broer stonden voor me, druk bezig met alle ‘trucjes’ die mijn oude Nokia heeft, met andere woorden: Snake spelletje. We hadden ons eigen gebaar voor het spelletje: duim omhoog en duim naar links. Dan wist ik dat hij wou spelen. Want de slang in het spelletje gaat omhoog en naar links, onder andere. Nu goed. Alles was rustig en vredig. Opeens hoorde Toto een plof, ik hoorde helemaal niets om eerlijk te zijn. ‘Plof’, en weg was die. Op zijn blote voeten rende hij heel snel naar de mangoboom die links van ons beetje verder rustig stond te wezen. Hij raapte de afgevallen mango op, vandaar de plof, en liep een rondje terwijl zijn broer achter hem aan holde. Ze schaterden het uit van het lachen en waren gelukkig. Op dat moment kon ik alleen maar denken: deze kinderen zijn vrij. Afgebakend door het water rond hun eiland kunnen ze nergens anders heen, maar o zo vrij dat ze zijn. In hun hoofd, in hun lichaam, in hun gedachten en gedragingen. Een mango valt van de boom, en het is feest.
Dat brengt me bij visie (3), als je nog kunt volgen in deze blogpost, daarnet had ik het over enkele visies waarop je naar het leven in het binnenland kunt kijken, waaronder medelijden of geluk. Maar dan is er ook nog jaloezie. Ha ha, ben ik daar, met meer geld dan deze kinderen ooit van kunnen dromen op mijn spaarrekening. Dat bestaat hier zelf helemaal niet, een spaarrekening, nee je hebt goud onder je matras en een geweer naast je bed tegen inbrekers. Al lijkt het mij een hele opgave om in te breken op een eiland. Maar het gebeurt genoeg, liet ik me vertellen. Ik, Zoe, jaloers op de kinderen zonder geld, zonder veel variatie in het eten, zonder fancy speeltjes in de huiskamer, zonder gsm, zonder tv, zonder nog zoveel meer. Want zij, de kinderen, hebben helemaal niets. En juist omdat ze niets hebben, weten ze precies wat ze wel hebben. Een doel om op te staan: hout halen, hout verzagen, een boot bouwen, eten zoeken, eten koken, tikkertje spelen, steentjes gooien, vissen vangen, vissen koken, vissen eten. Zorgen voor eten en zelfbehoud, daarom staan ze op. Wat meer moet je willen?
Nu kom ik aan het punt waar wij, als twee blanke meisjes, een indruk hebben achtergelaten in het dorp. Zaterdag gingen we wandelen met de gids naar de Minavallei, een hoge waterval die twee en een half uur wandelen in het bos verscholen ligt. Over paden geen woord, we moesten de bladeren voor onze ogen wegkappen met een mes voor we door konden wandelen. Een heuse jungle aan takken en bladeren was dat.
Veel neergeschreven wordt er in de jungle niet, alles gaat nog mond-op-mond, en het is dan ook de jagers van vroeger die ik moet bedanken. Dankzij hen kan er nu nog steeds genoten worden van de Minavallei. Bij terugkomst was onze bootsman er niet meer. Hij had ons in de ochtend afgezet aan de rand van het water en moest de hele dag wachten totdat we terugkeerden.
Nu, dat had hij niet gedaan. Hij was weg. Het was ondertussen al bijna half zeven en het werd donker. Lekker gezellig in de jungle. Nu, op zoek naar een andere boot. Na nog een half uur bleven Elia en ik achter en ging de gids zelf verder. Nog een half uur later kwam hij aan met een boot. Beetje uit evenwicht geraakten we bij het dichts bijzijnde dorpje. Net genoeg benzine hadden we. Meteen belde onze gids naar iedereen die hij maar kon bedenken om te zeggen dat hij een boot had gepakt. Want ja, we hadden het eigenlijk gestolen.
Ik vroeg nog onderweg: ‘bestaat hier niet zoiets als bospolitie?’. Ha, ha. De jungle heeft zijn regels, en het is overal in Suriname verboden een ander persoon te doden, dus is er ook politie. Niet zo heel aanwezig en indien wel aanwezig, te druk met het roken of chillen om iets te doen. In Paramaribo bracht een lokale vriend ons eens naar de discotheek, onderweg stopten we bij de Chinees in de Koningstraat, de enige Chinees die de hele nacht openblijft. Met ‘Chinees’ bedoel ik dus een dag- en/of nachtwinkel, deze worden hier namelijk allemaal uitgebaat door… Chinezen. Bon, politie was aanwezig bij de nachtchinees. Vroegen we wat ze hier dan aan het doen waren. ‘Inkopen’, och ja, wat anders?
Het is dus ook niet de politie die je moet bellen bij problemen in, op of tussen de eilanden, maar de Kapitein, ook wel hoofd van het dorp. Na veel rondvragen en praten kwam onze bootsman Frank ons halen met zijn twee schattige neefjes, hierboven besproken. Uiteindelijk kwamen we wel veilig thuis, en het was best wel spannend in het donker varen, maar voor onze gids was het nog niet allemaal koek en ei. Nee, een bootsman die mensen achter laat in de jungle, wil zeggen dat hij ons voor dood heeft achtergelaten. En dat doe je niet, onder geen enkele omstandigheden. Er staat een zware straf op en de bootsman kan zich maar beter goed verstoppen. De Kapitein was niet in het dorp, maar eenmaal op de hoogte van de problemen, kwam hij meteen aanzetten vanuit de stad naar het binnenland. De volgende ochtend kwam ‘stoute’ bootsman naar ons kamp, om zich te verontschuldigen. Hij had veel stress, want de kans was er dat hij in elkaar geklopt zou worden door de anderen in het dorp. Wat hij heeft gedaan, druist in tegen alle waarden en normen waar het dorp voor staat. Je laat niemand achter in de jungle. Ik denk, na veel discussiëren, dat het een beetje neerkomt op vluchtmisdrijf bij ons Westerlingen. Alleszins, het hele dorp stond op zijn kop en iedereen was er over bezig. ‘Stoute’ bootsman had drie mensen in de jungle achtergelaten, waaronder twee ‘bakra’s’, ook wel blanken genoemd. En het feit dat we blank zijn, en vrouwelijk, maakt de actie alleen maar erger. Als er iets met ons zou gebeuren, zou de gids in elkaar geklopt worden door het dorp. Want wij zijn gasten op hun eiland. En er gebeurt niets met gasten in het dorp. Punt. Geen uitzonderingen.
Goed, hij kwam zich dus verontschuldigen, maar onze gids moest er niets van hebben. Hij zei dat hij even verderop in de schaduw was gaan liggen, en in slaap was gevallen. Probleem is, het was overal zonnig aan onze kant van de rivier, en naar de overkant is hij niet geweest. Ook hebben we geroepen en was Elia duidelijk hoorbaar toen ze uitgleed in de modder en op haar knieën belandde. De gids was er van overtuigd dat de bootsman even wat goudzoeker snel tussendoor heen en weer wou brengen, wat goed mogelijk is, want dat is namelijk veel goudstukken voor hem. Het einde van het verhaal weet ik nog niet, want de Kapitein zou terugkomen, er zou diezelfde week nog een stamraad worden gehouden met alle verantwoordelijken van de familie en dan ging de straf worden vastgesteld.
We hebben een indruk achtergelaten, maar zonder twijfel heeft het dorp ook een indruk op mij achtergelaten.
Wat prachtig weer!