Soms heeft het maar één blik nodig. Eén blik en je weet dat je die persoon niet mag. Het is geen afschuw noch desinteresse, maar een wederzijdse mismatch. Je hebt geen zin meer om te zijn waar je bent, want zijn aanwezigheid bevalt je niet. Daarvoor heeft hij niets gedaan noch gezegd. De blik alleen is voldoende.
Precies dat gevoel had ik, nog vóór ik gisteren de hand schudde van mijn geïnterviewde. Oudere mensen interviewen, in dit geval een man van 81 jaar, doe ik niet graag. Meningen worden al snel gebombardeerd tot levenslessen en een belerende vinger is nooit ver weg. ‘Schrijf op’, zeggen ze dan, terwijl ze naar je notitieboekje wijzen. De zin die daarop volgt vormt bijna altijd een teleurstelling.
We waren bijna twee uur en 33 muskietenbeten verder toen ik aankondigde dat ik dan toch maar eens moest opstappen. Gedurende ons hele gesprek lag zijn volwassen dochter nog geen meter achter mij op een houten bankje te slapen (heel ongemakkelijk, want toen in aankwam lag ze met haar hoofd naar het westen en toen ik wegging naar het oosten). Aan een plastieken tuintafel tussen golfplaten muren hield ik zo goed als het kon mijn weerzin voor de situatie verborgen. Ik heb nu eenmaal een hekel aan onhygiënische plekken waar er – letterlijk! – lijken van grote insecten aan je voeten liggen te schimmelen. Alsof oude mensengeur alleen al niet voldoende is.
Gezellig was het dus niet geweest, maar ik had mijn informatie en dat blijft – in het kader van mijn werkbezoek – toch het belangrijkste. Nu wou ik niets liever dan opstappen en weggaan. Mijn vluchtdrang dat nog voor het handjes-schudden was komen opwellen was namelijk niet weggeëbd. Maar buitenlandse media smullen van zulke verhalen, met als rode draad ‘armoede in ontwikkelingslanden’. Dat weet ik intussen al, dus ik bedwing mijn enthousiasme om in de auto te springen en vraag hem om nog een extra foto. Buiten, voor het schamele krot waarover ik in een ander medium als ‘zijn huis’ had gelezen. Tegenover mij beweert hij dat het zijn tuinhuis is, geplaatst op de berm tegenover het huis van zijn dochter, waar hij slaapt. Dat vind ik – ramptoerist als ik ben – stiekem jammer. Had hij tegenover mij erkent dat hij daar sliep, was het verhaal in Europese media nog smakelijker geweest. Want hoe groter de armoede, hoe meer het gelezen wordt. Ja, zo erg is het dus.
Ik zou medelijden moeten hebben met de man, ware het niet dat hij op het eind zijn mond niet kon houden. Uitbreidend over koetjes en kalfjes, mijn vragen waren tenslotte allemaal gesteld, zegt hij: “Laat me je iets zeggen, en dit is een levensles. Witte mensen maken, en zwarten, hoe zeggen ze dat nu weer, witte mensen maken en zwarte mensen kraken. Of breken. Zwarte mensen breken. Ik ben niet racistisch hoor, maar het leven is zoals bij dammen: wit wint altijd. Ik ken ook geen enkele zwarte die een vaccin heeft uitgevonden, de mensen die iets maken zijn allemaal wit. De zwarte maakt het kapot en de witte herstelt het weer. Zij maken de cirkel rond.”
Ik had hem dolgraag van repliek voorzien, maar ik stond met mijn mond vol tanden. De man, zelf niet wit en ook niet zwart, stapelde zijn papieren op elkaar, alsof hij niets gezegd had. Het was die complete achteloosheid die me ervan weerhield tegen zijn ‘levensles’ in te gaan. Ik was machteloos en woedend tegelijk. Ik had meer dan genoeg van de man en de rondvliegende muskieten, die op mijn enkels en ellebogen van een feestmaaltijd genoten. Maar ik had nog een foto nodig. Eentje met de golfplaten op de achtergrond en eentje voor het krot aan de overkant van de berm, met een tropische kokosboom op de achtergrond. Het beeld van een ontwikkelingsland bevestigend.
Ik weet donders goed dat Suriname veel meer is dan tuintjes op de berm en golfplaten boven je hoofd. Maar dat beeld krijg ik – vooralsnog – niet verkocht. Om mijn droom te verwezenlijken – correspondent van Zuid-Amerika worden – moet ik het spel meespelen. Ik moet verkopen, een naam opbouwen, publiceren. Ik moet eindredacteuren en lezers in Europa geven wat ze willen om te komen waar ik ga. Ik onderhoud een haat-liefde verhouding met de media, maar vooralsnog is mijn liefde groter dan de haat.
Met mijn publicaties hou ik een systeem in stand die niet de volledige werkelijkheid toont. Nog meer dan mijn afschuw voor dat systeem, wil ik er deel van zijn. Om te kunnen doen wat ik graag doe, om mijn boterham te kunnen smeren met mijn passie. Ik moet het spel meespelen om de spelregels te veranderen. Ik denk dat ik alleen iets kan beteken in dat systeem als er naar mij geluisterd zal worden. Ik heb namelijk veel te vertellen, en het gaat heus niet allemaal om mij, of Surinaamse golfplaten, wat dat betreft.
Dus ik schrijf op.