De bedrijvigheid in het treinstation van Gent-Sint-Pieters, in de stad waar ik vandaan kom, is even aanstekelijk als bedrieglijk. Dertigers sleuren hun opklapfiets de trein in en uit, jonge scholieren schieten oudere mensen op de trap voorbij, aan de eettentjes wordt ongeduldig op een warme wafel gewacht (dat duurde toch langer dan verwacht) en in een haast worden de koffies en broodjes over de toonbank geschoven. Studenten botsen met trollies tegen elkaar op en nog voor de tramdeuren goed en wel open zijn persen de laatkomers zich door de smalle opening naar buiten. Ze stoppen pas met rennen als door de dichtgaande treindeuren zijn gesprongen.
Gent-Sint-Pieters is de plek waar ik vandaag, vrijdag 1 november 2019, aan moet denken terwijl ik voor de tweede keer deze ochtend mijn koffieapparaat aanzet. Het voordeel van in Suriname wonen, waar zelfs de ochtendspits niet kan tippen aan de sfeer van productiviteit in Gent-Sint-Pieters, is dat hier nergens de illusie wordt gewekt dat je niet genoeg doet.
In de gangen van Gent-Sint-Pieters liep ik met een opgewekt gevoel naar de trein. Ik hoorde erbij, met mijn koffie in de hand de trap op rennend, mijn oren gespitst voor het noodlottige fluitsignaal, dat zou betekenen dat ik mijn trein zal missen. Niet dat het werk niet een uurtje zonder mij kan, maar ik nam de verantwoordelijkheid vrijwillig op mij om ervoor te zorgen dat het werk niet zonder mij moest. Ik kan me geen ochtend meer herinneren dat ik me niet heb opgejaagd, was het niet in het treinstation, dan wel op de fiets. Ik zorgde ervoor dat ik er altijd op tijd geraakte. Mezelf meesleurend in de stroom van onbekende mensen was ik niet alleen één van de zovele, na mijn wereldreis (2016) wist ik ook niet meer waarom ik het deed. Dat rennen voor de trein, dat opjagen voor een koffie, dat drammen voor een goede zitplaats. Ik hield me vast aan het idee dat ik erbij hoorde. Dat dit nu eenmaal de maatschappij is, en dat ik moest meedraaien of afvallen. Een paar maanden later koos ik voor het afvallen.
In januari 2017 vertrok ik naar Suriname. Hier heerst er namelijk geen sfeer van productiviteit noch bedrijvigheid. Je doet wat genoeg is voor jou, en daar kom je mee weg. Zo eenvoudig is het. Dat is een hele opluchting voor mij. Want het betekent ook geen druk, geen prestatiedrang, niemand die van mij verwacht dat ik meega met de stroom. Er is geen stroom. Suriname heeft geen maatschappij die aanspoort om vooruit te gaan. Met als gevolg dat we stilstaan (met uitzondering van de elite, waar ik mezelf ook toe reken).
De bevolking in Suriname is sceptisch en vaak ook nog eens gedemotiveerd. De aanhoudende crisis, de stijgende prijzen, de groeiende ongelijkheid, de zichtbare criminaliteit en voelbare agressiviteit maakt de mensen pessimistisch over de toekomst van hun eigen kinderen. In tegenstelling tot in Gent-Sint-Pieters, lopen weinig mensen hier over straat met het gevoel dat ze iets moeten doen, ergens worden verwacht. Ze lopen niet met het geloof dat ze de wereld kunnen verbeteren, want ze lijken niet in staat de dikte van hun eigen portemonnee (op een eerlijke manier) te verdubbelen. En dat is niet hun schuld, maar een gebrek aan mogelijkheden.
Dan kan je wel zeggen dat je die mogelijkheden zelf moet creëren, maar als we eerlijk zijn weten we allemaal dat alleen de elite dat zegt. Het is ook alleen de elite die dat kan, of durft. Praat je met iemand onderaan de zogenaamde ‘maatschappelijke ladder’, besef je al snel dat die persoon handvatten aangereikt moet krijgen (ja, krijgen) om van een mogelijkheid te kunnen spreken.
Dat verklaart volgens mij de zwakke opkomst gisteren tijdens een protestbetoging van burgers voor het Surinaams parlement. Media spreken van 20 organisaties die gezamenlijk een petitie indienden, maar de aanhang van die organisaties was nergens te vinden. Ik schat de totale opkomst op zo’n 250 mensen, waarvan misschien 20 mensen niet tot de elite behoren. Het waren de kopstukken van belangenorganisaties en politieke oppositiepartijen die de petitie indienden. De ‘gewone burger’ ging naar het werk, want een dag geen werk betekent een dag geen brood. Alleen de mensen die het zich konden veroorloven, stonden gisteren voor het Surinaams parlement te protesteren. Waarom is het dan zo anders in bijvoorbeeld Chili? Daar en op zoveel andere plekken in de wereld komen miljoenen mensen, met dezelfde klachten als Suriname, massaal de straat op onder de motivatie ‘Het is genoeg geweest’.
Twee jaar geleden kwamen de Surinamers ook massaal de straat op. Duizenden mensen liepen strijdvaardig door de hoofdstad. Ook hier kopten de kranten ‘Het is genoeg geweest’. Tussen 2017 en 2019 is de situatie niet verbeterd, in tegendeel. De staatsschuld, de corruptie, de criminaliteit, de ongelijkheid, het is allemaal gegroeid. Waarom was het twee jaar geleden genoeg, en vandaag niet (meer)?
Het is geen onverschilligheid (dat geloof ik niet) en het is ook geen onwetendheid (iedereen voelt de stijgende prijzen). Volgens mij is het gebrek aan herkenning. De ‘gewone’ Surinamer herkent zich niet terug in de trekkers van het protest: kopstukken van belangenorganisaties en politieke oppositiepartijen. Ze zullen die elite nooit ondersteunen, want hun werelden verschillen teveel van elkaar. De gewone burgers die in 2017 de massa op de been krijgen, zijn vandaag in de politiek gestapt. En dan kan je nog zo goede bedoelingen hebben, voor de meeste mensen zijn politici één pot nat. Want meer nog dan een gebrek aan herkenning is er – in tegenstelling tot in 2017 – geen vertrouwen meer. Niet in de politiek (dat is er al lang niet meer) en niet in de toekomst, maar bovenal is er geen vertrouwen meer in het eigen kunnen. De meerderheid bleef thuis, omdat de meerderheid ervan overtuigd is dat protest ‘toch niets zal uitmaken’. ‘Je moet het met iedereen doen, anders heeft het toch geen effect’, zeggen de thuisblijvers.
Het volk is monddood gemaakt, door hun strijdkracht uit te wringen als water in een natte vod. Daadkracht heeft plaatsgemaakt voor onmacht, en dat is – met nog een paar maanden voor de verkiezingen – geen toeval. Een wetswijziging waarbij de minister vrijbrief krijgt om ongelimiteerd buitenlandse leningen aan te gaan, ondanks de miljardenschuld in een land dat weinig tot geen nationale productie kent, daar haalt de meerderheid hun schouders voor op. ‘Ze doen daar (in het parlement) toch wat ze willen’, luidt het weerwoord. En je kan ze geen ongelijk geven, dat is nog het ergst van al.
De dag dat we beseffen dat er niets ‘meer is’, dat er ‘niets anders’ beschikbaar is dan de macht van het volk, is de dag dat de straten van Paramaribo terug vol zullen lopen. We kunnen nog jaren discussiëren over andere mogelijkheden om politici tot verandering te dwingen, maar als er geen vertrouwen is in het eigen kunnen, waar haal je die mogelijkheden dan vandaan? Er is alleen de meerderheid, en daar hoort de elite niet bij.