Gisterenavond zat ik op een vreemd ‘café’. Niet alleen waren we de enigen daar, het was ook niet echt een café want het was een huis dat was ingericht met een overvloed aan parasols, flamingo’s, bloemenkransen en overige hawaïaanse prullaria. Dat kan je misschien wel leuk en gezellig in de oren klinken, ware het niet dat ‘de man des huizes’ onze aankomst aankondigde via de microfoon voor zijn honden en papegaai – echt waar. Nadien gaf hij ons een rondleiding, daarbij kan ik het niet laten te vermelden dat zijn honden elk hun eigen kamer(!) hebben. Het is omdat ik met iemand op stap was die graag uit haar comfortzone gaat dat we zijn gaan zitten. Ikzelf was er stiekem van overtuigd dat de man ons met zijn ‘on the house’ limoncello wou vergiftigen om ons later in mootjes te kappen in zijn achtertuin, waar ‘Berta’ – de hond – naartoe was gestuurd omdat ze maar bleef ‘praten’.
In deze vreemde setting, die na een tijdje verontrustend gezellig werd, zei ik tegen mijn – very openminded – vriendin dat ik jaloers was op mensen die genoegen nemen met minder. Dat ik Suriname daarom zo leuk vind: hier is het oké om minder te zijn, minder te hebben, niet altijd bezig te zijn. Hier is het normaal om een middagdutje te nemen, want je komt van het werk en je bent moe. Niemand kijkt daarvan op. Hier is er tijd om te slapen, te leven. Ik hoef niet te plannen, ik hoef niet te weten wat ik morgen ga doen, laat staan volgende week of in augustus. Surinamers leven impulsief en instinctmatig , iets wat in België een soort van ‘not done’ is geworden. Het is die vrijheid die me zo aantrekt in Suriname. Maar het is ook precies datgene wat me nu het meest gaat tegenwerken. Soms bekruipt me het enge gevoel dat Suriname me beperkt in mijn mogelijkheden. Omdat het zo een kleine samenleving is waar de internationale wereld geen oog voor heeft, omdat de opleidingen beperkt zijn en je al snel denkt alles te hebben gezien (let wel: dénkt, want dat er zo een plek bestond waar ik gisteren zat had ik nooit durven dromen). Daardoor lijkt het alsof ik snel ‘mijn plafond’ zal bereiken. Zo schrijf ik voor mijn werk artikelen, en het is altijd ‘gewoon goed’. Ik krijg mijn artikel nooit teruggestuurd met commentaar of feedback, met ideeën hoe ik het de volgende keer ‘beter’ kan doen. ‘Gewoon goed’ is goed genoeg, lijkt het wel. Soms krijg ik commentaar van lezers, maar heel constructief is dat nauwelijks. Het gaat van: ‘je artikel was niet pittig genoeg’ tot ‘je schrijft echt goed’. Ik kan nog twintig jaar artikelen schrijven, maar ze zullen nooit beter worden als niemand of niets me pusht om het beter te doen.
Ik had een plan om correspondent te worden, maar dat plan is in het water gevallen sinds ik aan de lijve heb ondervonden waar een correspondent voor staat en wat dat werk eigenlijk inhoudt. Maar dankzij mijn correspondentiewerk kreeg ik wel de commentaar en feedback die ik nodig heb om te groeien. Ik werd uitgedaagd om het beter te doen, ik ging beter schrijven omdat me werd verteld dat het niet goed – genoeg – was. Die commentaar deed me slecht en onzeker voelen en het irriteerde me want ik wou mijn geld binnenhalen, maar nu mis ik het. Te weinig mensen zeggen me nog wat ik beter kan, hoe het anders moet. Ik moet zelf naar op die commentaar op zoek, maar het is vermoeiend en tijdrovend om actief te zoeken naar mensen die mij constructief op de korrel willen nemen, dus gebeurt dat ook niet . Daardoor vrees ik dat mijn potentie – die als vanzelfsprekend getriggerd zou worden als ik in een samenleving zou wonen waar de concurrentie groter en veelvuldiger is – nu verloren gaat aan ‘het leven’.
Aan de andere kant wil ik precies dat: tevreden zijn met ‘minder’. Maar voor je kan genieten van minder – luidt mijn logica – moet je eerst minder doen, minder hebben, minder zijn. Pas dan kan je ‘het minder’ accepteren. Ik leer mezelf aan om tevreden te zijn met ‘minder’, en daarvoor doe ik dus ook minder. Maar daar zal ik nooit gelukkig van worden, want ik weet dat ik meer kan. Ik hou mezelf voor de gek. Want de waarheid is: ik heb nu meer dan ik ooit in mijn leven heb gehad. Dan hoe kan ik tevreden zijn met minder?
Ik heb mijn eigen huis, mijn eigen auto, mijn eigen relatie, mijn eigen kantoor, mijn eigen werk, mijn eigen schoonfamilie, mijn eigen sleutelbos, mijn eigen hond en nu ook mijn eigen kuikens. Niets van al die dingen is enkel en alleen van mij, maar samengeteld is het wel wat ‘mijn leven’ vorm geeft. Al die dingen heb ik nooit gehad in België, en zou ik hoogstwaarschijnlijk ook nooit hebben verworven (op mijn leeftijd). In mijn streven om genoegen te nemen met minder loop ik een wedstrijd zonder tegenstander. Het is een wedstrijd die ik zal verliezen, want je kan niet winnen in de strijd met jezelf. Dat al mijn verworvenheden nu in Suriname liggen in plaats van België, is mijn eigen bewuste keuze geweest. Het zou daarom ook niets aan mijn dromen moeten veranderen. Maar dat doet het wel, want Suriname verandert mij. Het leven wordt gevormd door de dingen die ik heb, maar het zijn de dingen die ik niet heb – niet kan hebben en nooit zal hebben – die mijn leven zijn. En daar heb ik geen controle op. Dat is niet ‘meer’ of ‘minder’, maar gewoon ‘het leven’. Laat me alvast beginnen met dat te accepteren.