Ik kan niet wachten tot de verkiezingen voorbij zijn. Niet omdat ik, in tegenstelling tot de meeste Surinamers, reikhalzend uitkijk naar de verkiezingsuitslag, maar omdat ik dan eindelijk verlost zal zijn van mijn eigen knagend falen. Tenminste, dat hoop ik toch.
De verkiezingen van 25 mei 2020 in Suriname hebben voor mij een persoonlijke betekenis. Dit was de dag dat ik mezelf zou moeten bewijzen. Dit was de dag dat ik mijn mijlpaal bereikt zou hebben. Dit was de dag waar het de afgelopen drie jaren allemaal om heeft gedraaid. Maandag breekt die dag aan, maar ik mag er niet over schrijven – althans: niet betaald en niet voor een spraakmakend blad in Nederland (of België). Deze dag herinnert me constant aan mijn eigen falen. Het is me de afgelopen jaren niet gelukt de titel ‘Correspondent’ te bemachtigen. Terwijl ik er hard voor heb gewerkt.
Ik zoek mijn troost in het feit dat er over vijf jaar weer verkiezingen zijn. Maar dat werkt net zo goed als dat klinkt. Ik zoek mijn troost in het feit dat ik moet werken voor Suriname, en dat ‘Nederland’ dan wel vanzelf naar me toe zal komen als ze me nodig hebben. Maar bovenal zoek ik mijn troost in het feit dat ik moet werken voor Suriname, omdat ik voor Suriname heb gekozen.
En ik kies nog steeds voor Suriname. Ongeacht de verkiezingsuitslag, kies ik ervoor om hier te zweten en te eten, om de financiële crisis recht in het gezicht te kijken. Want ook als de vliegtuigen terug de lucht in gaan, blijf ik aan de grond. Als ik daar zo bewust voor kies, waarom voelt het dan nog steeds alsof ik faal wanneer ik niet (ook) voor het buitenland werk? Het antwoord schuilt niet alleen in de financiën (net zoals heel Suriname ben ik ook op zoek naar harde euro’s).
Het antwoord schuilt ook in mijn teleurstelling in het medialandschap. In het feit dat ik buitenlandse werkgevers niet bereidt vind verhalen te publiceren niet alleen over de feiten, maar over de manier waarop die feiten tot stand zijn gekomen. Dat kan evenveel aan mij liggen (ik ken de juiste mensen niet, ik schrijf niet spannend genoeg, ik schrijf de verkeerde media aan) als aan de media zelf. Maar dat er genoegen wordt genomen met een correspondent die van achter haar bureau in Brazilië schrijft alsof ze in Suriname is, vind ik betreurenswaardig. Sterker nog: dat dat nergens vermeld wordt. Als we niet eerlijk kunnen zijn over de manier waarop ons verhaal tot stand kwam, waar schrijven we dan over?
Suriname verdient haar eigen verhaal. Ben ik de aangewezen persoon om dat verhaal te vertellen? Nee. Ik kén dit land niet eens (zo goed). Ik ben dit land nog aan het ontdekken en ik zal daar nooit mee stoppen. Ik kan alleen schrijven wat ik zie, wat ik voel en wat ik hoor in mijn onhaalbaar streven ooit deel te worden van dit land. Verhalen – ook over Suriname – groeien in waarde als er wordt aangegeven hoe die tot stand komen. Hetzelfde geldt voor feiten. Mijn verhaal kan daarom nooit het verhaal van Suriname zijn. Als dat niet volstaat, moet ik accepteren dat ik niet kan voldoen aan de titel ‘correspondent’. En dat doet natuurlijk heel veel pijn, want ik zou het zo graag anders zien.
Dus laat die verkiezingen snel voorbij zijn, zodat ik afscheid kan nemen van mijn droom, die uiteindelijk een illusie bleek te zijn. Op 25 mei neem ik afscheid van mijn doel de volgende correspondent te worden. Na 25 mei word ik ‘gewoon’ een goede journalist.
Suriname schrijft haar eigen verhaal wel.