Het is niet moeilijk om me uit de groep te halen. Ik ben niet de enige witte in Suriname maar meestal wel de enige aanwezige op dat moment. Als iemand me vanop een afstand moet omschrijven, is dat ook niet moeilijk: ‘die witte’.
En daar is op zich niets mis mee. Ook ik gebruik de uiterlijke kenmerken van mijn medemens om ze te omschrijven. ‘Die dove’, ‘die dikke’, ‘die blonde’. Het is logisch, ik kan toch moeilijk zeggen: ‘die lieve’, wanneer ik niet weet of hij of zij wel lief is?
Natuurlijk zijn we meer dan alleen maar lang, kort, dik, dun, rijk of arm. Natuurlijk ben ik meer dan alleen maar wit. Maar dat lijken we vaak genoeg te vergeten, inclusief mezelf. Het frustreert me mateloos.
Gisteren liep ik rond met de gedachte dat ik donker getint was. Ik was ervan overtuigd: ik weet hoe het voelt om ‘zwart’ te zijn. En dat in een land waar ik ‘de witte’ ben. Maar ik denk, en dat is een aanname, dat donker getinte mensen zich ook zo moeten voelen in België: geviseerd.
Ik zal altijd ‘die witte’ zijn en blijven. Ik moet dat accepteren en zoals mijn mama zegt: ik kan mijn afkomst niet verloochenen (ik zou het ook niet willen).
Het gaat er niet om of we wit zijn, donker, lang, kort, dik of dun. Het gaat erom dat we afwijken van de norm. We zijn ‘anders’. Ik ben anders. Daar weet de norm niet mee om te gaan.
De angst voor ‘anders’ is alomtegenwoordig en overal aanwezig, naar wat ik ervaar komt die voort uit onwetendheid, onzekerheid en onvoorspelbaarheid. ‘Anders’ durft het al eens ‘anders’ aan te pakken. Alleen de norm weet in een cultuur hoe het (niet) moet. De norm zit comfortabel in haar geaccepteerde bubbel.
‘Anders’ is een bedreiging voor de norm
Wanneer je afwijkt van de norm, is het jouw ongevraagde maar opgedwongen taak om aan ‘hen’ (= de norm) te bewijzen dat je méér bent dan alleen maar wit, zwart, dik, dun, gehandicapt, verminkt, rijk, doof, arm, lang, blind, kort of wat dan ook.
Het is een opdracht die me mijn hele leven zal achtervolgen. In België ben ik de norm, in Suriname de uitzondering. Ik maak me geen illusies. Je bent het, of je bent het niet. De norm word je niet.
Het is niet mijn doel bij de norm te horen. Niemand kan zijn afkomst verloochenen, alle pogingen ten spijt. Ik ben en blijf een trotse Belg, maar niet òmdat ik wit ben.
Noem het gerust een levensdoel, om aan ‘hen’ te bewijzen dat ik inderdaad wit ben, maar ook kan voetballen. Dat ik wit ben, maar ook kan schrijven. Wit, maar ook eerlijk. Wit, én passievol. Wit, eigenzinnig.
De norm zal me nooit omschrijven als ‘die journalist’ maar altijd als ‘die witte journalist’, en misschien (met wat werk) op een dag ook wel ‘die Belgische journalist’. Toch is het verschil tussen ‘die witte’ en ‘die witte journalist’ van onschatbare waarde.
Het is de erkenning van persoonlijke overwinningen, eigenschappen, verdiensten of gebreken van een persoon. We zijn meer dan alleen maar dun, doof, donker getint, arm of dik.
Een droomboom gemaakt door kinderen met een beperking zette me aan het denken. Nu mijn kinderlijke fantasie heeft plaatsgemaakt voor realisme, waar droom ik nog van?
Dit weekend was ik als vrijwilliger aan het sporten met kinderen met een (motorische) beperking. Niet gemakkelijk, want sommigen konden niet zelf achter de bal aan lopen. Maar niet de fysieke uitdaging kreeg me stil, het waren de dromen die de kinderen – in zover mogelijk – en hun ouders zelf hadden opgeschreven.
Droomboom Van ‘model worden’ en ‘nog meer mooie dagen zoals deze’ tot ‘dat mijn kind een onbeperkt leven kan leiden’. De dromen zette me stuk voor stuk aan het denken.
Ik ging op een andere manier naar mijn tien werkende vingers en twee functionerende benen kijken. Met een opgelucht, maar vooral dankbaar, gevoel. Ik kan doen wat ik denk, dat is eigenlijk niet zo vanzelfsprekend.
Twee dromen trokken extra mijn aandacht: ‘journalist worden’ en ‘ooit een wereldreis te maken’.
Na het lezen van deze twee voelde ik me in de eerste plaats meteen geslaagd. Ik heb bereikt waar anderen alleen van dromen. Niet omdat ze een beperking hebben, wel omdat ze mens zijn en dus, net zoals alle andere, dromen hebben.
Wat is mijn droom? Aan antwoorden geen tekort, alleen leek ik niet in staat er maar ééntje uit te kiezen. Uiteindelijk was de dag om en staat mijn droom nog steeds niet op papier.
Wensen kan ik als de beste. Dat doe ik als ik een wimper vind, een kaars uit blaas of naar vuurwerk kijk. Dan wens ik een goede gezondheid, nog veel gelach met Quincy, dat er nooit meer files zijn, ik mijn artikel gepubliceerd krijg of dat ik morgen even gelukkig mag zijn als vandaag.
Maar een wens is geen droom.
Een droom vraagt om iets groots, een (algemeen) belang, een levenswerk.
Ik droom van gelijke kansen voor iedereen, een bewust leven, dat ik vijftig dingen tegelijk kan, kan tijdreizen, een goed mens word, nooit meer vroeg hoef op te staan of een perfect gebit dat niet gepoetst moet worden. Ik droom van een wereld zonder moorden, zonder haat en oorlog. Zonder armoede, ziektes, vrees, racisme, honger en (financiële) zorgen.
Eén droom Een vrije wereld, waar iedereen durft zeggen wat hij denkt zonder negatieve gevolgen. Waar ik op twee plaatsen tegelijk kan zijn en kinderen graag naar school (kunnen) gaan. Ik droom van een wereld zonder grenzen, van onweerlegbaar vertrouwen in elkaar.
Maar de vraag was om één droom op te schrijven. Welke zou ik kiezen? Meer nog; welke heb ik eigenlijk in de hand?
Ik kan mijn best doen gezond te leven, maar wanneer mijn oom stierf aan kanker was het niet omdat ik die ochtend een zak chips in plaats van een appel had gegeten. Ik kan eten kopen voor de zwerver op de hoek, maar wat met die honderden, duizenden, miljoenen, miljarden andere hongerige, waaronder ook kinderen?
Mijn droom is…
Ik droom van een leven als kwaliteitsvolle onderzoeksjournalist. Eentje die moorden, haat, oorlog, armoede, ziektes, hoop, vrees, racisme, liefde, honger en zorgen in vraag stelt. Een schrijfster die strijdt voor het vrije woord, de vrije wereld. Die schrijft zonder haar vertrouwen te verliezen, in haarzelf en de medemens. Eentje die met haar werk vragen doet rijzen.
Opdat we allemaal een bewust leven kunnen leiden, in verdriet én geluk.
Waar ik het een dikke twee jaar geleden nog ‘nodig’ achtte om alleen de wereld rond te trekken met niets anders dan mijn backpack, ben ik vandaag blij om na twee weken vakantie thuis te komen in ons ‘nestje’, zoals mijn mama dat zo mooi verwoord.
De eerste twee dagen van ons Brazilië-avontuur sloeg ik mezelf voor de kop. Ik had het toch zo comfortabel thuis, waarom moest ik per se hier naartoe, waar ik niets ken, niets weet en niet eens de taal spreek? Is dat dan vakantie?
Waarom altijd dat ‘moeilijk’ doen?
Mijn mama leest dit met een lach op haar gezicht, daar ben ik zeker van. Zij weet al langer dan vandaag dat ik het altijd ‘anders’ wil en niet voor ‘makkelijk’ settel. Daarom altijd dat moeilijk doen, omdat makkelijk ook maar ‘gemakkelijk’ is.
Maar eenmaal terug uit mijn (nieuwe) comfortzone, werd dat ‘gemakkelijke’ best aantrekkelijk.
De wereld is veel groter dan de aardbol die ons wordt voorgehouden in het derde leerjaar. Die nietigheid heb ik opnieuw mogen ervaren in Recife, een stad met drie keer zoveel inwoners als heel Suriname tezamen. Wolkenkrabbers kleuren de horizon, maar (ook) paard en kar nemen de autosnelweg. Nergens op de wereld heb ik een land gezien waar de kloof tussen arm en rijk groter is dan in Brazilië.
Het land zal me ongetwijfeld niet loslaten. Net zoals ik ben gegroeid in alle landen waar ik heb geleefd (en dat zijn er heel wat), heeft ook Brazilië mij grootgebracht tot wie ik ben vandaag.
De aardbol is even complex als divers als bewonderenswaardig. Wij zijn dat ook.
Daarom zat ik afgelopen weken in Brazilië, vertrok ik in 2016 op wereldreis en woon ik nu de andere kant van de wereld.
Moeilijk kan. Maar makkelijk gaat ook.
Bij mijn thuiskomst is alles hier nog steeds hetzelfde. Dat geeft me een opgelucht gevoel en bewijst daarbij dat de drang om steeds opnieuw te gaan ontdekken (deels) is verdwenen. Het is oké om niet te weten wat ik achter de volgende bergtop zou zien.
Op dit moment wil ik gewoon zijn. Dat klinkt als vanzelfsprekend, maar lees de zin opnieuw en je beseft dat het niet zo is. Ik wil opgaan in de culturen van Suriname, onderdanig zijn aan haar natuur, meedraaien in haar maatschappij, onderdeel zijn van haar ontwikkelingen, en blijven.
Brazilië heeft me geleerd, gezien, gehoord en geproefd. Ik heb gerust, gedanst, gegeten, gekust, gekookt, gelezen, (veel) geslapen, gezwommen, gereden, gefotografeerd, gewandeld, gekocht, bezocht, genoten, gelachen en gedronken. Al bij al: eentje om te onthouden.
Hoewel de herinneringen aan Brazilië me dierbaar zijn, en ik niet alleen de wereld maar ook mijn relatie terug een stukje beter heb leren kennen, kan ik niet anders dan cliché met deze blog afsluiten: ‘Oost, west, thuis best.’
Want gemakkelijk kan toch (verdomd) verleidelijk zijn.
Als achtjarige was ik verknocht aan mijn dagboek. Wanneer de juf vroeg wat ik later wou worden, was mijn antwoord: ‘schrijfster’. Tien jaar later had ik een diploma fotografie op zak en vertrok ik met mijn hebben en houwen naar een kamer in Mechelen, waar ik journalistiek studeerde. Televisiejournalistiek weliswaar, want video was immers ‘de toekomst’.
Twee jaar geleden kreeg ik op mijn sollicitatiegesprek in Suriname de vraag waar mijn voorkeur naar uitging: schrijven, fotografie of video. ‘De combinatie’ was mijn antwoord. Chetskeys (de naam van het creatief mediabedrijf waarvoor ik werkte) heeft me geleerd wat ik (niet) wil. Ze hebben me geholpen in mijn integratieproces en daar ben ik ze ontzettend dankbaar voor.
Nu is het tijd voor mijn ‘eigen ding’. Telvisie mag dan nog steeds ‘de toekomst’ zijn, het is niet die van mij. En de achtjarige in mij heeft het altijd al geweten.
Mijn eerste tien dagen als freelance journalist zitten er ondertussen al op, en ik heb me in geen tijden zo goed gevoeld. Omdat ik weet wat ik wil, omdat ik voel dat dit het is, en omdat het nog lijkt te lukken ook! Afgelopen dinsdag had ik mijn eerste volledige pagina in een landelijke krant (Trouw Nederland) te pakken. Ik kon me de rest van de dag niet concentreren op ander werk. Ik zat hier maar, voldaan op mijn stoel, niets anders aan het doen dan genieten van het trotse gevoel dat me overspoelde.
Dit is het.
Er wordt gezegd dat je studententijd dé tijd van je leven is. Voor mij ligt dat toch even anders. Ondanks dat ik met veel plezier terugdenk aan die tijd, heb ik me zelden zo voldaan gevoeld als vandaag. En gisteren. En vorige week.
Ik kijk om me heen en ben tevreden met wat ik zie. Ik woon niet in een groot huis, al zeker niet vergeleken met de huizen waar mijn vrienden in België intrekken, noch is het even modern of echt vàn ons. Maar het is thuis. Ik heb het gevonden.
Elke cel in mijn lichaam beseft de strijd die ik hiervoor heb moeten leveren. Een strijd die ongetwijfeld nog niet gedaan is, maar de laatste weken wel even op pauze staat. Ik ben tevreden met mijzelf, met wat en wie ik rond me heb. Dat is een, voor mij, vreemd gevoel. Ik ben altijd iemand die méér wilt. Dat dit genoeg is, maakt me intens gelukkig.
Twintig dagboeken, een diploma fotografie en journalistiek, een wereldreis, een man, een verhuis naar Suriname en een pagina in een landelijke krant later lig ik gelukkig in de armen van mijn vriend.
Dit is het, en daar moest ik toch even bij stilstaan. Ik stel voor dat jij hetzelfde doet, want de mens is een vooruitstrevend wezen. We staan zelden stil bij wat we wél hebben en kijken teveel naar wat we nog meer willen. Daar maak ik mij ook 99% van de tijd schuldig aan. Maar zo vergeten we onszelf te appreciëren voor wat we al hebben bereikt, hoe klein dat ook moge zijn (in iemand anders ogen).
Ik heb mijn werk opgezegd. Vanaf 6 augustus ben ik officieel een fulltime freelance journalist.
Twee jaar geleden schreef ik voor Surinaams dagblad de Ware Tijd een artikel over de Global Shapers Paramaribo (GSP), een vereniging waar tientallen jongeren zich vrijwillig inzetten voor een duurzaam Suriname. Vandaag mag ik me zelf kandidaat-Shaper noemen van deze organisatie.
De jongeren van GSP – wij – komen maandelijks samen, maar groeperen ons daarnaast ook in kleine werkgroepen, die verschillende projecten trekken. Op een meeting van laatst bevond ik me in de kantine van het universiteitscomplex. Ik zat er samen met onder andere Jamille, een mede-shaper die ik twee jaar geleden interviewde voor mijn artikel.
Jamille vertelde een anekdote. Een vrouw had hem namelijk benaderd in verband met een mogelijk project voor de GSP. Ze had over ons gelezen in een krantenartikel in de weekendbijlage Mens en Maatschappij van dagblad de Ware Tijd. In 2016. Hoe ze dat nog zo goed wist, was omdat ze het artikel had uitgeknipt en bewaard. Om nu, twee jaar later, contact op te nemen.
Jeukende vingers Het was daar, op die meeting, dat de beslissing voor mij is gevallen – al beweert een ander stemmetje in mijn hoofd dat er nooit een andere optie bestond: ik moet verder schrijven. Schrijven, interviewen, onderzoeken, schrijven, verkopen, publiceren, schrijven, schrappen, meer schrijven, langer schrijven, beter schrijven. Schrijven. Alle uren van de dag en enkele van de nacht. Mijn vingers jeuken bij de gedachte. De constatatie dat ik impact maak met mijn woorden, hoe klein die ook moge zijn, is voor mij genoeg om mijn pen op te pakken.
Want niet alleen verdient elke samenleving het recht op het eerlijk woord, het verdient ook antwoorden op vragen die het niet durft, kan of wil stellen. Opdat de vrijwillige lezer zijn of haar eigen mening kan vormen, onafhankelijk van die van de journalist. Als ik met mijn woorden mensen kan aansporen te denken, spreken, handelen, dan is dat voor mij genoeg. Genoeg om mijn leven aan te wijden.
Roeping Ze noemen het een roeping. Ik kan begrijpen van waar dat woord komt, een onzichtbare stem roept mijn aandacht telkens opnieuw naar dat lege papier, met lijntjes, zonder lijntjes, A4 of in vier gescheurd, wit of gekleurd. Zolang er inkt uit mijn pen zal vloeien zullen de woorden zich blijven vormen. Al is het maar omdat ik niet weet wat ik anders moet doen.
Maar roeping of niet, ik heb het altijd al gevoeld, soms geweten. Er is alleen één klein probleem: met doorzettingsvermogen en wilskracht alleen smeer je nog geen boterham. Hoe ik mijn geld zal verdienen nu ik mijn baan heb opgezegd, is een groot vraagteken. Het is nu de uitdaging om mensen te vinden die mijn woorden willen kopen. Die mijn zinnen willen lezen.
Ik geloof in mijn eigen kunnen.
En in de woorden van mijn mama: wie hard werkt, komt er wel. Misschien niet op tijd, misschien niet wanneer je het nodig hebt, maar het komt. Daar geloof ik in, en niet alleen omdat ik een blind vertrouwen heb in mijn mama, ook omdat ik er niet alleen voor sta. En hoewel liefde ook geen boterham smeert, kan het wel een hart verwarmen. Met een warm hart kun je niets anders dan goede dingen doen. Toch?
Soms vergt het meer moed om te blijven dan weg te gaan. Onlangs werd ik er door iemand in mijn omgeving op gewezen dat ik het niet echt naar mijn zin had in Suriname. Zij had die mening gebaseerd op het lezen van mijn blogs.
Het is namelijk waar dat ik schrijf wanneer ik me slecht voel. En dat ik dat ook deel. Omdat ik vind dat het leven niet alleen bestaat uit mooie Instagramfoto’s en succes, maar ook uit tegenslagen, verdriet, onmacht, kritische vraagstukken en zoektochten. En daar moeten we niet geheimzinnig over doen. Dat mijn blog zich heeft getransformeerd van een schoolopdracht tot het dagboek van een wereldreiziger naar de donkere pagina’s van een immigratie-zoektocht, moet dan maar zo zijn. Ik ga er ergens vanuit dat weinig mensen me lezen, wat het ook gemakkelijk maakt om mijn gevoelens bloot te leggen.
Een collega van me gaf ooit een reactie op één van mijn eerste blogposts in Suriname. Ze vond het mooi dat ik me zo kwetsbaar durfde openstellen, en gaf aan dat zulke mensen zeldzaam zijn geworden. Een jaar later probeer ik me nog steeds sterk te houden onder de druk van ‘het kwetsbaar zijn’. Jezelf kwetsbaar opstellen komt je namelijk niet altijd ten goede in het leven, en al zeker niet in het bedrijfsleven, heb ik zo mogen ondervinden. Maar je kan als persoon ook kiezen naar wie je luistert.
Naar zij die je de verkeerde kant opsturen omdat ze profijt willen halen uit jouw tegenslagen, of naar zij die respect hebben voor wie je bent, inclusief alle gebreken. Laatste dagen betrap ik mezelf op een gevoel dat ik wil wegtrekken. Colombia. Brazilië. Equador. Cuba. Het ligt allemaal niet zo ver, vergeleken met België. Gaan reizen, terug al schrijvend op de lange busritten, wandelend door onbekende paden, verdwalend in een koffiehuisje, al lezend in de luchthaven of een uitdaging vinden in het bestellen van eten. Onverstoord mijn ding kunnen doen en niemand die me kent. Met rust gelaten worden.
Hoelang ik weg zou gaan, dat weet ik niet. Weken? Maanden? Ik heb alleen de neiging om er even tussenuit te gaan. Maar ergens is er ook dat waarschuwende stemmetje in mijn achterhoofd: is dat wel de oplossing? Want je kan reizen, en blijven reizen, en bus na bus, vliegtuig na vliegtuig, kilometer na kilometer ontdekken, maar op een gegeven moment stopt het ook. En wat dan? Heb ik het niet al moeilijk genoeg in mijn zoektocht naar een thuis?
Ik vlucht omdat ik moe ben van te blijven. Mijn vingers jeuken naar de pagina’s van mijn dagboek, waar niemand me tegenspreekt. Mijn oren jeuken naar de stilte van een pittoresk hostel in het midden van de bergen, waar niemand me aanspreekt. Mijn lichaam verlangt naar een plaats die niets anders dan tijdelijk kan zijn. En wat dan? Want tijdelijk heeft ook zijn limiet.
Mijn egoïstische ‘ik’ heeft het gehad met iedereen die het altijd beter lijkt te weten. Mijn gezellige ik wil met wat vrienden op terras gaan zitten. Mijn liefdevolle ik wil met Quincy de avond doorbrengen in het kaarslicht. Mijn nieuwsgierige ik wil het politieke landschap van Suriname verder ontdekken, mijn toekomstige ik wil zich geen zorgen maken om haar bankrekening en mijn rustige ik wil een plek voor zichzelf blijven bouwen, waar het op een goede dag kan thuiskomen.
Wil ik kans maken op zo een plek, moet ik blijven. Omdat ik voel dat het mogelijk is, hier in Suriname waar al mijn vraagtekens liggen en naar ik zoek ook de antwoorden. Omdat er een vibe van mogelijkheden en potentie in de lucht hangt. Onzichtbaar, maar tegelijk heel aanwezig. Ik voel het in mijn vingertoppen, maar kan het (nog?) niet grijpen.
Ik mis België. Vooral op dit moment, wanneer iedereen zo nationalistisch doet tijdens het Wereldkampioenschap en een Jupiler zoveel beter smaakt wanneer de Rode Duivels spelen. Maar ook in België zat ik met dat onrustig gevoel, dat mogelijks nog groter was. Of ik het naar mijn zin heb in Suriname is niet de juiste vraag. Hoewel ik een haat-liefde-relatie met dit land aan het ontwikkelen ben, is er die vibe van mogelijkheden die me met een onzichtbare draad aan dit land bind. En die draad wil ik niet doorknippen, want het is alles waar ik op terugval. Vraag me liever om vanavond een biertje te gaan drinken.
We kunnen niet allemaal over de oorlog schrijven, maar we kunnen wel schrijven over de dingen die er toe doen. Dat is mijn opvatting na het lezen van ‘Onze vrouw in Aleppo’ van de Italiaanse oorlogscorrespondente Francesca Borri.
De iet-wat onnozele titel van haar boek moet je echter niet doen fronsen. Het wordt al snel duidelijk dat deze vrouw een langzame dood sterft in de ruïnes die ooit Aleppo waren. Dit in tegenstelling tot de geschatte 220.000 doden in Syrië, vrouwen, mannen, jongens, meisjes, baby’s, vaders, moeders en kinderen die met één kogel, één mortiergranaat, één raket, één bomexplosie, één messteek het leven laten. Na het lezen van Borri’s woorden, zou je het bijna als genade gaan beschouwen; het einde van de wanhoop voor ieder van hen.
“Het bevestigde aantal doden is 150.000, het geschatte aantal 220.000 Syriërs. De Verenigde Naties is gestopt het aantal doden bij te houden. Het is te lastig om te berekenen, de bronnen zijn onbetrouwbaar, verklaren ze. In plaats van de oorlog te stoppen, zijn ze gestopt met het tellen van de doden.
De jongeman moppert, hij staat erop me de namen van de doden te vertellen, een voor een. Hij weet niet dat de doden in Syrië voor ons zelf geen nummer meer zijn.”
Ze beschrijft de hypocrisie onder de journalisten en mediabazen als geen ander. Hoe ze amper betaald krijgt voor haar werk ter plekke, hoe een collega-journalist haar in de richting van een sluipschutter stuurde omdat hij eerder wou aankomen bij de protesten aan de andere kant van de stad. Ze schrijft over de moordende concurrentie onder de aanwezige journalisten, die voor 70 Amerikaanse Dollar per artikel elkaar de loef afsteken. Ze schrijf hoe in het begin iedereen haar belde, en nu haar telefoon stil staat. Ze benadrukt hoeveel journalisten er in september 2012 in Aleppo waren, en hoe er nu niemand meer overblijft. Hoe eindredacteuren aanbevelen om vanuit Italië of Caïro over Syrië te schrijven, want alles staat toch online. Alles staat op YouTube. En hoe uiteindelijk, na anderhalf jaar, niemand haar artikels meer koopt. Want het interesseert niemand meer.
Het interesseert niemand dat de helft van de Syrische bevolking is uitgemoord.
Ook mij niet.
Maanden aan een stuk schreef deze vrouw over gruwel, wanhoop, wreedheid, gewelddadigheid en pijn. Alle mogelijke woorden heeft ze gebruikt, alle bijvoeglijke naamwoorden uitgeput. Haar laatste pagina’s van haar boek schrijft ze in Amsterdam. “Het gewone leven boezemt me nu meer angst in dan heel Syrië” zegt ze daarover. Het is onze onverschilligheid die beangstigend is.
Ik heb er een maand over gedaan het boek van Borri uit te lezen. Het is namelijk geen boek dat je er zomaar even bij pakt om tien minuten te doden. Gisterenavond las ik de laatste vijftig pagina’s en bleef ik nadien verslagen in mijn zetel zitten. Ik wist niet wat ik moest gaan doen. De nare nasmaak van 220.000 doden bleef in mijn mond hangen. Ik probeerde me een voorstelling te maken van 220.000 mensen. De helft van de Syrische bevolking. De helft van Suriname. Maar dan nog, het cijfer blijft te abstract.
2. 2. 0. 0. 0. 0.
De schaamte van mijn onverschilligheid is niet iets dat ik gisteren niet zomaar van me kon afschudden. Gewoon verdergaan met het leven leek me niet eerlijk. Dus zat ik daar in mijn zetel. Tot ik ben gaan afwassen.
Het is de hypocrisie. Gebeurtenissen zo onbeschrijfbaar dat alle bijvoeglijke naamwoorden nog steeds geen oorlog omschrijven.
Gebeurtenissen die we met ons verstand niet kunnen vatten.
Omdat we het niet willen zien.
Ik benijd Borri niet. Ik ben ook niet jaloers. Als ik dan al iets voel voor deze vrouw is het medeleven en respect. En misschien, ergens, een beetje begrip. Begrip omdat ze zichzelf heeft verloren in informatie die moest veranderen. Begrip omdat ze heeft gezien. Ik heb ook gezien, al was het dan geen oorlog.
Ik stel niet te begrijpen wat een oorlog is, want die heb ik niet meegemaakt. Het is de onmacht die Borri uitschreeuwt, pagina na pagina: “Waar blijven wij? Waar blijft de hulp? Waar blijft het Westen?” Ze probeert onze onverschilligheid te begrijpen, maar faalt daarin. Want ze heeft gezien, en kan ze haar blik niet meer afwenden. Wij hebben niet gezien. Wij Surinamers, wij Amerikanen, Peruanen, Afrikanen, Europeanen.
Wij willen niet zien. Onze eigen problemen, dicht bij huis, vertroebelen ons zicht van de Syriërs.
Onverschilligheid, of onmacht?
Borri schrijft dat ze zich gefaald voelt. Twee jaar belichaamde ze de oorlog. Ze verloor haar normen en waarden en spreekt op een gegeven moment zelf over obsessie. Maar ze stelt zich ook de vraag:
“Wie is er nu eigenlijk gezonder van geest? Iemand die verdergaat met zijn leven of iemand die het niet kan loslaten? Iemand die zijn blik afwendt of iemand die blijft kijken? Iemand die niet van zijn stuk raakt door 110.000 doden, na twee jaar oorlog? Wie van de twee is er nu eigenlijk gezonder van geest? Iemand die gevoeliger is? Iemand die blijft kijken of iemand die zijn blik afwendt?”
Ik ga niet mijn tas oppakken en het eerstvolgende vliegtuig naar Syrië pakken. Dat wil ik niet en durf ik niet. Maar de woorden van Borri zet me nog meer achter mijn schrijftafel. Ik kan en wil mijn pen oppakken. Niet om te schrijven over een Syrië dat ik nog nooit heb gezien, want tegenwoordig werken oorlogscorrespondenten ook vanuit Brussel, maar om te schrijven over wat ik zie. Hier in Suriname. Waar geen oorlog woedt. Maar de de volgende woorden voor altijd toepasbaar blijven:
Borri: “Ik geloof namelijk dat het feit dat we niet tot samenwerking in staat waren een van de grootste fouten van ons journalisten in Syrië is geweest. Voor mij is journalistiek, en dan gebruik ik David Randalls woorden: de poging om te achterhalen wat er zich in de wereld afspeelt door het te vragen aan mensen die soms niet willen praten, soms zelf ronduit vijandig zijn. Het is geen persoonlijk avontuur, maar een gezamenlijke onderneming waaraan iedereen bijdraagt met een stukje begrip.”
Op sommige dagen is Suriname al zijn charme kwijt. Dan mag de zon nog schijnen – iets wat hier de laatste tijd weinig voorvalt gezien het regenseizoen – als iemand je met een knuppel bedreigt omdat je iemand ànders zogenaamd hindert in parkeerruimte, rijst bij mij de vraag wat hier nog verdomme de moeite waard is in dit land.
Ik ben vermoeid van alle emotionele inspanningen die ik de laatste tijd moet leveren, maar niet kan delen. Binnen in mij woedt een hevige emotionele orkaan. Een orkaan die al enkele weken aan het rijzen is, maar ik ondanks al mijn pogingen niet kan onderdrukken. Een orkaan die het uiterste van me vraagt, elke dag opnieuw. Een orkaan waarvan anderen ervan uitgaan dat die niet bestaat, want ik woon hier toch al langer dan een jaar. Een orkaan die ik, van nature een openhartig persoon, niet kan delen.
Dus ik zwijg, want de waarheid zal de geliefden rondom mij kwetsen. En ik zwijg, want ik heb het toch niet goed. En ik zwijg, want emotionele problemen breng je niet naar het werk. En ik zwijg, want wat ik voel is toch niet juist.
Ik zwijg, want ervaring in Suriname leerde me niet iedereen te vertrouwen. Gedeelde informatie waarin je je kwetsbaar opstelt durft namelijk al eens tegen je gebruikt te worden. En dat kan ik dan weer niet gebruiken.
Je kan me doen zwijgen, maar schrijven zal ik altijd.
Zo zijn de woorden toch gezegd, zonder mijn lippen te gebruiken.
Alle emotionaliteit op een stokje, begin ik dan te wenen. Maar dat mag ook niet, want wenen is voor zwakke mensen. Tonen dat ik bang ben als iemand met een knuppel komt aandraven mag ook niet, want dan zien ze je zwakke plek. Helemaal gedesoriënteerd, dat ben ik. Ik wil me opsluiten in mijn kamer en niet meer buitenkomen. Want wat is hier nog de moeite waard in dit land?
Laatst sprak ik met een collega over het huren van een huis. Waarom zij vindt dat ik moet kopen. Waarom ik dat nog véél te vroeg vind. Waarop zij vraagt: ‘Waarom? Ben je dan niet zeker?’ En ik eerlijk antwoord: ‘Nee.’
Ik ben niet zeker van dit land, met een samenleving die niet gebaseerd is op waardering van je werk, maar op het aantal kinderen dat je baart. Een land waarin een compliment van een man als een bedreiging aanvoelt en in een nutteloze seconde je zorgeloze dag omslaat in een nachtmerrie. Alleen maar omdat je niet ‘de norm’ bent van de maatschappij. Niet alleen ben ik daarom steeds ‘in gevaar’, ik sleur ook mijn vriend mee in het verhaal.
Het maakt me onzeker. Soms kijk ik naar mezelf in de spiegel en kan ik niet geloven dat ik de wereld ben rondgereist. Alleen. Waar is mijn moed naartoe, mijn zelfzekerheid?
Dat er mij verteld wordt hoe ik moet voelen wanneer, daar kan ik niet mee om. Niet alleen is het een belemmering van mijn persoonlijke vrijheid, het zorgt voor innerlijke frustraties die ik dan – alweer – niet ‘mag’ uiten wanneer ik daar zin in heb. Om nadien te horen dat je vooral mezelf moet blijven, onder alle omstandigheden.
Gebakken lucht, noem ik dat.
Note: Tijdens het schrijven van dit bericht ben ik onder emotionele invloed. Relativeren is niet mijn sterkste kant wanneer gevoelens hoog oplaaien. Dat Suriname meer is dan onmacht en criminaliteit, bewijst het feit dat ik hier nog steeds ben. Al is het vandaag iets minder graag.
‘We zien wel’. Drie woorden waarmee ik twee jaar geleden niet overweg kon, maar langzamerhand leerde appreciëren. Drie woorden waarmee de Surinaamse levensgenieters de dagen vullen. Dat maakte me nieuwsgierig: vanwaar komt die mentaliteit? Mijn bazin en ik hielden een onverwachte brainstormsessie over de oorzaak van Suriname’s meest bekende – Nederlandstalige – slogan.
Mijn bazin is waarschijnlijk één van de drukst bezette vrouwen in Suriname. Het is dan ook geen vrouw waarbij je vaak de kans krijgt om gezellig over een kop thee te filosoferen over het ‘menszijn’. Echter, afgelopen week bevond ik me in een soortgelijke situatie. Zonder kop thee welliswaar, maar de filosofie daarvoor niet minder interessant. Op de terugweg van een meeting hadden we het namelijk over toekomstgericht denken. Iets wat weinig Surinamers naar mijn inziens in zich dragen. In tegendeel, mijn ervaring met Surinamers is dat ze levensgenieters zijn, die leven van dag tot dag met een vaste slogan: ‘we zien wel’.
En daar had mijn bazin wat moois over te zeggen
Soms denk ik dat de oorzaak van ‘we zien wel’ ligt in de onderdrukte geschiedenis van Suriname. Als slaaf heb je namelijk weinig om naar uit te kijken. Dan plan je niet voor volgende week, laat staan volgende maand. Slaven zijn gefocust op overleving, niet op planning. Je leert je kinderen ook niet vooruit denken, je overleeft eerst vandaag. De rest ‘zien we wel’. Dit is een zelfverzonnen theorie die niet wetenschappelijk onderbouwt is, en indien het dat wel is heb ik er – nog – geen notie van.
Eén met de natuur
Mijn bazin had echter ook een mooie aanvullende theorie op deze mogelijke oorzaak van de maar al bekende slogan. Als boslandbewoner in de jungle van Suriname (en hoofdstad Paramaribo was vroeger een even grote jungle als de rest van het land) leef je op de tijd van de natuur. Je eet pas vis wanneer je vis hebt gevangen. Je plukt vruchten wanneer ze rijp zijn. Je overlevingskansen zijn overgeleverd aan de klok van de natuur. Je kan dus niet anders dan je op haar afstemmen. In de tijd dat je geen vis kan vangen, zie je wel. In de periode dat de vruchten rijpen, zie je wel. Onderdanig aan haar veranderingen, stel je je als mens af op de regels van de natuur. Bij volle maan moet je tenslotte op niet veel vis hopen. Dus je probeert, je ondergaat en onderneemt en je ziet wel wat het wordt. Lukt het vandaag niet, dan misschien morgen.
Een mooie gedachtengang die me eraan herinnert waarom ik hier ben
Omdat de wijzers op de klok je leven niet bepalen. Omdat er ook dagen komen die je niet hoeft te plannen. Omdat je als mens niet aan technologie, materie of snelheid onderhevig bent, maar aan de natuur, eigen overlevingsskills en kennisvergaring.
Aantrekkingskracht
Jammer genoeg(?) leeft in hoofdstad Paramaribo ook al meer van de technologie en snelheid dan van de natuur en overlevingsskills. Zelfs in de diepe jungle lopen jongeren voorovergebogen met hun neus op hun schermpje te zoeken naar het interessantste Facebookbericht. Maar nog steeds is er de ‘we zien wel’-mentaliteit, die me tegelijk aantrekt en frustreert.
Het is aantrekkelijk omdat ik, als geboren planner en ‘vooruitkijker’, de tijd leer te relativeren. Het brengt mijn energiepijl in balans, want sommige dingen kunnen nu eenmaal ook morgen.
Het is frustrerend omdat anderen net zo denken, ook als ik afhankelijk ben van hun prioriteitenlijst of acties. Dan stagneert een creatief proces, een spaarplan, een artikel of een onderneming.
‘We zien wel’. Het zijn drie woorden waar ik meer dan twee jaar geleden, bij mijn eerste aankomst in Suriname, helemaal niet mee overweg kon. Hoezo zien we wel, wanneer zien we wel en wat zullen we dan wel zien? Die onzekerheid maakte me paniekerig en roekeloos. De controlefreak in mij wou weten wat ik dan wel ging zien, wat ik moest meepakken als we dan wel gingen zien, hoe laat ik ging zien en wat ik moest aantrekken om te gaan zien. Oh ja, en moest ik al gegeten hebben voor we zouden zien of werd er eten voorzien wanneer we zouden zien?
Nu betrap ik mezelf soms op het uitspreken van volgende drie woorden: ‘we zien wel’.
Er zit iets heel verleidelijk in het woord ‘tijdelijk’. Als in: niet voor altijd. Het enige wat je te doen staat in ‘tijdelijk’ is genieten, in de wetenschap dat het moment eindigt. Een weekend, bijvoorbeeld, is heerlijk tijdelijk, en daarbij ook intens genieten.
Tijdelijk is er eigenlijk altijd. Want ook mijn leven is tijdelijk. Laatst bedacht ik me het volgende: ik zal de nieuwjaarviering van 2100 – hoogstwaarschijnlijk – nooit meemaken (tenzij ik 105 jaar word). Dat is best wel vreemd, want de baby’s van nu (en dan denk ik meteen aan twee mijn neefjes van 6 maanden en nichtje van 1,5 jaar) zullen dat hopelijk wel nog vieren, hetzij dan grijs en verrimpelt.
Maar het leven zal doordraaien, ook in 2099. En dat zal zonder mij zijn. Maar mijn hele leven als ‘tijdelijk’ bestempelen geeft het meteen veel minder waarde. En als er iets is wat ik graag doe in mijn leven, dan is het mijzelf belangrijk voelen (ook al kent dat zijn grenzen). Daarom leef ik van moment naar moment, en eigenlijk doen we dat allemaal wel een beetje. Sommigen leven van weekend naar weekend of van maand tot maand, anderen van ochtend tot avond en weer anderen hebben niet de luxe om verder te kijken dan enkele uren. Andere plannen heel hun leven uit.
Ik ook. Ik ben bijna geobsedeerd met het plannen van mijn toekomst. Zo bang dat ik zal mislukken in het ‘mens zijn’, dat ik niet weet hoe het dan wel moet. Dat we moeten genieten, hoor je van alle kanten. Dat je maar 1 keer leeft, ook. Dat je elk moment moet aangrijpen en dat het leven je maar 1 kans geeft, dat je dankbaar moet zijn en je dromen achterna moet gaan en al die andere onzinnige quotes die hun best doen om beter te klinken in het Engels.
Ze vervelen me. Want terwijl de ene na de andere quote creatief probeert te zijn, komt die onzichtbare druk op mijn schouders liggen. Ben ik wel genoeg aan het genieten, werk ik niet teveel, ga ik te weinig mijn dromen achterna, wil ik toch fulltime schrijven, geef ik niet teveel op, moet mijn relatie zijn zoals in de films, gebruik ik elk moment, laat ik kansen liggen, moet ik verder reizen, mijn vriend zijn dromen volgen, de eenzaamheid opzoeken of toch maar terug naar mijn familie, waar het voor mij allemaal begon?
Het zijn vragen die bij elke onzinnige quote waarin mensen inspiratie zoeken zwaarder wegen. Maar wat moet die wetenschap me bijbrengen, een antwoord? Want tenslotte hebben de quotes gelijk, toch? We zijn hier maar 1 keer. Dan moeten we het goed doen. Maar wat is goed voor mij? Ik weet niet wat ik zoek, ik weet alleen dàt ik zoek. Een onbevredigd verlangen dat ik niet kan plaatsen en dus ook niet achterna kan gaan. Dus blijf ik trappelend staan. Of ga ik op die manier ook vooruit? Is het ook tijdelijk en hoe kan ik daar dan van genieten?
Je verhuist niet naar een ander land voor ‘tijdelijk’. Tijdelijk ga je op reis, maar wanneer je investeert in een woning, interieur, auto, andere levensstijl, andere denkwijze en een relatie, spreek je niet meer over tijdelijk. Meer nog, dan wordt het gevaarlijk om in termen van ‘tijdelijk’ te denken. Want dan betekent ‘tijdelijk’ twijfel, en laat twijfel nu net een boosdoener van progressie zijn.
Ik doe mijn best het plezier te vinden in de zoektocht, because it is not about the destination, it’s the journey (Volgens mij is deze van Ralph Waldo Emerson, maar de quote kent op het net zoveel verschillende schrijvers dat ik niet zeker ben). Mijn zoektocht is naar mijn gevoel alles behalve tijdelijk. En dat is net wat me zoveel angst aanjaagt. Want ik ben bang dat dezeverscheurdheid voor altijd duurt, maar aan de andere kant wil ik nooit stoppen met zoeken, want ik weet niet wat ik anders zou moeten doen.
Daarom komen de reiskriebels weer opzetten. Ik moet op zoek, en ook al twijfel ik of ik mijn antwoorden ga vinden op een andere plaats, ik weet niet waar ik anders moet beginnen. Elke plaats brengt namelijk een ander deel van mijn persoonlijkheid naar boven, wat me weer nieuwe inzichten over mezelf geeft. En dat is een bevredigende gedachte.
In deze laatste aflevering van ‘Surivlaamse bondgenoot’ lees je hoe België heeftbijgedragen aan de nieuwe identiteit van Zarissa. Maar ook vandaag nog omschrijft de Surinaamse vrouw zich als een ‘work in progress’.
Elke nieuwe omgeving, ongeacht waar je bent of hoelang je blijft, draagt bij aan een nieuwe identiteit. ‘Niet alleen mijn karakter, verleden of moedertaal maar zeker ook mijn huidige woonplaats bepaalt mijn identiteit. Ik blijf immers beïnvloed door mijn omgeving’, verklaart Zarissa in onze laatste briefuitwisseling. Haar identiteit is wezenlijk verandert sinds haar verhuis naar België.
‘Belgen geven twee – of is het drie? – kussen op de wang bij wijze van begroeting, maar zullen niet gemakkelijk een gesprek aangaan met een vreemde. Die tegenstrijdigheid snap ik nog steeds niet’, steekt Zarissa van wal. Zeven jaar geleden verhuisde ze van Suriname naar België, en nog steeds kan ze sommige Belgische gewoontes niet vatten. Met die onwennigheid heeft Zarissa echter vrede gesloten: ‘Dit is niet mijn land, ik ben hier niet geboren. Het is normaal dat bepaalde dingen altijd vreemd zullen blijven.’ Zarissa is door de cultuurverschillen niet alleen haar eigen Surinaamse cultuur meer gaan waarderen, maar is ook meer gaan nadenken over de Belgische.
‘Op een Surinaams feest kan ik vragen naar een meeneembakje zonder dat ik vreemde blikken toegeworpen krijg. Maar ik vind het ook heerlijk dat het in België niet oké is wanneer iemand onaangekondigd voor je deur staat. In Suriname zouden we die persoon zelf een bordje eten aanbieden. Hier niet!’, zegt Zarissa, die stiekem wel blij is dat ze niet meer hoeft te koken voor die extra onbekende gast. Maar niet alleen in de keuken, ook in de communicatie is Zarissa bewust verandert. ‘Ik ga nu discussies liever uit de weg dan mijn zin door te drijven. Ik heb geleerd dat het vaak de energie niet waard is’, vertelt Zarissa.
Ondanks deze bewuste veranderingen, evolueert de identiteit van Zarissa voornamelijk onbewust. ‘Zo kan ik nu genieten van een wijntje na de maaltijd, terwijl ik het in de eerste jaren van mijn verhuis echt niet kon verdragen’, zegt Zarissa, die in het begin ook niets moest hebben van het platte Vlaamse dialect. ‘Maar nu betrap ik mezelf erop dat ik af en toe ook zo spreek. Heel onbewust dus’, vult ze aan. Maar bewust of onbewust, elke migratie vraagt om verandering. ‘Een nieuwe omgeving confronteert je met verschillende aspecten van je identiteit, je gaat meer nadenken over jouw plaats in de nieuwe maatschappij en wat de aanpassing voor jou als mens betekent.’
You can take the girl out of Suriname, but not Suriname out of the girl
Haar emigratie heeft Zarissa niet alleen zelfstandiger, maar ook assertiever gemaakt. De maar al bekende ‘we zien wel hoe het gaat’-attitude die in Suriname veel terug te vinden valt, is volledig uit Zarissa’s denkwijze verdwenen. ‘Ik wil meer voor mezelf dan afwachten wat het leven me brengt’, legt ze uit. Daarnaast is Zarissa ook haar familie en vriendschappen meer gaan waarderen, omdat het sociaal contact bij een emigratie meestal vermindert of zelfs helemaal wegvalt. Desondanks blijft Zarissa Surinaams, en zijn er bepaalde dingen die nooit zullen veranderen. Zo ook niet haar eetgewoontes, open karakter en Surinaamse gastvrijheid.
Na zeven jaar emigratie zijn de Belgische en Surinaamse culturen voor Zarissa één geworden. ‘Ik heb in België mijn gezin gestart met een Belgische man, Belgische opleidingen gevolgd en Belgische collega’s gehad. Ik heb de inburgeringscursus gevolgd en voel me ook daadwerkelijk ingeburgerd’, verklaart Zarissa haar nieuwe identiteit. Desondanks blijft ze dezelfde trotse Surinaamse vrouw met al de waarden die haar opvoeding en achtergrond haar hebben aangeleerd. ‘Ik wil geloven dat ik het beste van beide culturen naar buiten kan brengen’, verklaart Zarissa, die niet gelooft in een eindpunt wanneer het om eigen identiteit gaat. ‘Doordat we steeds nieuwe ervaringen opdoen en met andere mensen in contact komen, blijft onze identiteit veranderen. Als ik mijn zin had, dan emigreerde ik naar nog een ander land om wéér een nieuwe cultuurdoop te doen. Dat zou ongetwijfeld bijdragen tot mijn identiteitsvorming.’
En met deze zin sluit ik de reeks ‘Surivlaamse bondgenoot’ af. Ik wil Zarissa bedanken voor haar openhartigheid en leuke anekdotes. Meerdere malen heb ik tijdens het schrijven van deze reeks moeten lachen, want ondanks onze omgekeerde situatie herken ik me in veel van Zarissa’s verhalen. Haar verhalen hebben me nieuwe inzichten, hoop en kracht gegeven. Voor wie op de hoogte wil blijven van Zarissa’s avontuur in België, kan haar volgen op ProdoMisi.
Aan alle emigranten in de wereld: we staan er niet alleen voor. Dank u, Zarissa.
Mika Kraft (20) was drie weken in Suriname en beantwoordde 10 door-mij-verzonnen-Surinaamse stellingen met ‘waar’ of ‘niet waar’. Sommige zijn om te provoceren, enkele heb ik zelf ondervonden en met nog andere ben ik het dan weer niet eens. Uit eigen ervaring weet ik dat elke reisstijl een ander verhaal naar huis brengt. Als Europeaan is Suriname goedkoop, als stagiaire is het een feest en als immigrant onvoorspelbaar. Maar welke indruk laat het land achter bij een jonge solo-vakantieganger?
Wie is Mika?
De twintigjarige avonturier is afkomstig uit Nijmegen, Nederland. Na enkele bewogen studiejaren, waaronder ook eentje van Fotografie aan het KASK in Gent, besloot hij een jaar voor zichzelf te nemen. Als fotograaf is Mika niet gebrand op de mooiste foto’s en meeste ‘likes’. Hij gebruikt zijn camera liever als een middel om in contact te komen met mensen die hij zonder zijn lens niet zou zien. Vandaar zijn doel om zoveel mogelijk Surinaamse humanitaire projecten voor de lens te brengen. Ik nodig hem uit voor een avondmaal bij me thuis, de camera laat hij achter in het hostel.
Ik stelde Mika op de test namens enkele stellingen; welke inzichten heeft een jonge toerist na drie weken Suriname, tegenover een immigrant na 1 jaar?
Surinamers zijn niet op hun mondje gevallen
Waar.
Mika: ‘Surinamers durven zeggen waar het op staat. Dat merk ik heel hard in de media, die geen censuur kent. Persvrijheid zegt wat over de cultuur, dat Surinamers wel uitspreken waar het op staat. Ook wanneer ik wildvreemden vraag hoe het gaat, krijg ik vaak een politiek gerelateerd antwoord. Desondanks blijft het overgrote deel van het contact informeel.’
Stad en het binnenland zijn twee verschillende leefwerelden
Mika: ‘Het zijn twee andere, maar geen twee afgesloten werelden. Aan de ene kant is er de relatie met de natuur, waarvoor in het binnenland meer respect is. Afval in de stad wordt gewoon uit het raam geflikkerd. In het binnenland is ook de rolverdeling tussen man en vrouw heel traditioneel ouderwets. De man gaat naar het werk en de vrouw zorgt voor de kinderen. Gereedschappen worden duurzamer gebruikt in het binnenland. Een kettingzaag kan je namelijk niet even bij de buurman lenen. Als er uiteindelijk eentje uit de stad arriveert, heeft het volgende dorp die misschien ook nodig. Stad en binnenland zijn verbonden, maar niet te vergelijken.’
Surinaamse mannen hebben weinig respect voor Surinaamse vrouwen
Onbeslist.
Mika: ‘Een namiddag was ik op stap met een Surinaamse ‘rasta’ man. Hij riep naar alle vrouwen die hij tegenkwam. Ik dacht toen bij mezelf: wat ben jij een lul. Wat wij in Europa ervaren als respectloos gedrag van man tot vrouw, wordt hier opgenomen als erkenning van het vrouw zijnde. Wanneer een Nederlandse man een vrouw nafluit, -roept, toekust of -sist, wordt dat allesbehalve beschouwd als een vorm van respect. In Nederland zou ik er dan ook iets van hebben gezegd, maar hier ken ik de context niet, daardoor is het ook lastig oordelen op deze stelling.’
De Surinaamse cultuur valt niet in één zin te omschrijven
Niet waar.
Mika: ‘De Surinaamse cultuur is samen anders. Suriname kent verschillende culturen en bevolkingsgroepen, maar deze zijn allemaal verwoven in het dagelijkse leven van het land. Samen vormen ze de Surinaamse cultuur. Dat zie je heel hard in Paramaribo, waar alle bevolkingsgroepen gezamenlijk werken, studeren, ontwikkelen, etc. Als het ware bekomen ze de nationale cultuur in het feit dat iedereen anders is.’
Niet waar.
Mika: (lacht) ‘Surinamers praten wel veel over eten, dat is waar. Maar er leeft hier zoveel meer dan eten alleen. Er wordt ook veel gesproken over vrouwen, werk, groei en ontwikkeling. Maar toch, laten we zeggen dat de helft van gesprekken over eten gaat.’
Suriname zit in een diepe economische crisis
Misschien waar.
Mika: ‘Het land zit in een economische dip, maar ik weet niet hoe erg. Wel merk ik dat mensen naar de stad komen alleen omdat ze iets nodig hebben, niet omdat ze iets extra te besteden hebben. De vrije uitgaven die besteed worden op cafeetjes, restaurants en kledingzaken zijn enkel op het toerisme gericht. De lokale bevolking heeft er het geld niet voor. Maar of ik het een diepe crisis mag noemen, daarvoor weet ik te weinig of de lokale bevolking er op die mate onder leidt, dat ook basisbehoeften zoals eten en drinken een nood zijn geworden.’
In Suriname is alles goedkoop
Waar.
Mika: ‘De inflatie voor een Europese toerist is momenteel heel gunstig. Dagdagelijkse voorzieningen zijn voor mij dan ook heel goedkoop. Een briefje van SRD 100 is voor mij slechts 10 euro – grof gerekend. Maar wanneer ik daarmee in de taxi wil betalen, hebben de meeste chauffeurs daarop geen wisselgeld. Terwijl als ik in Nederland met een tientje aankom, is dat het minste. Maar als je kijkt naar touroperators en hotels die in euro rekenen, is het helemaal niet meer zo goedkoop. Eigenlijk kan je stellen dat het land goedkoop is, tot je euro’s moet betalen.’
Mika: ‘Europeanen zitten zo strak in een schema dat ze er niet meer over nadenken. In Suriname is het tegenovergestelde waar, met als gevolg dat er meer tijd overblijft om te genieten van het leven. Maar dit kent ook zijn keerzijde. Heel vaak beginnen de problemen in Suriname door het tekort aan lange termijndoelstellingen. Alles rustig aankijken en zijn gangetje laten gaan werkt het ondernemerschap en de individuele ontwikkeling tegen. De stelling klopt helemaal, en heeft zowel positieve als negatieve gevolgen.’
Paramaribo is het Las Vegas van Zuid-Amerika
Niet waar.
Mika: ‘Als ik aan Las Vegas denk, denk ik aan iets anders. Toegegeven, de vele casino’s zijn heel aanwezig in Paramaribo en de stad ligt afgelegen in de jungle, net zoals Las Vegas in de woestijn, maar Paramaribo voelt niet westers aan. Ik herken het koloniaal Nederlandse verleden en enkele westerse invloeden – bijvoorbeeld in de straatborden – maar ik vind niet dat Paramaribo een westerse enclave is. Daarvoor heeft de stad veel te veel zijn eigen Surinaamse manier van leven.’
Suriname is een aan te raden reisbestemming voor solo-travellers
Waar.
Mika: ‘Een paar weken Suriname kan ik aanbevelen, middels een concreet doel en goede voorbereiding. Als je komt om even het land te bekijken zonder gericht doel, raad ik aan het te combineren met een rondreis door Zuid-Amerika.’
Vandaag heb ik zo een slechte dag. Zo een dag waarop ik denk: wanneer is de eerstvolgende vlucht naar Eruopa, en is er nog plaats voor mij? Een dag waarop ik de handdoek in de ring wil gooien, me opsluiten in mijn kamer en voor vijf dagen niet buiten wil komen. Zo een dag waarop ik denk: en nu laten jullie mijn hoofd gerust of ik schreeuw jullie allemaal. Zo een dag waarop ik mijn mama nodig hebt die me vastpakt en zegt: het komt wel allemaal goed.
Dus op zo een dag als vandaag, kan ik niet anders dan mijn toevlucht zoeken in het schrijven, want al de rest heeft geen gehoor, geeft weerwoord en/of begrijpt me niet.
Als buitenstaander, nieuwkomer, immigrant, als ‘andere’ is het altijd aan jou om je te verantwoorden. Het is aan jou om te veranderen, mee te doen, niet mee te doen, aan te passen, om te doen wat je wordt gezegd, het is aan jou om aan te voelen. Een van de grote gebreken die daarin bestaat is dat je als ‘beginnende’ buitenstaander geen waardig weerwoord hebt. Althans, geen waar naar geluisterd wordt. Want alles wat je als ‘andere’ zegt is niet waar, zal wel niet, weet de ander wel niet beter of kan ook weer anders.
Streng. Dat is mijn gevoel van de Surinaamse maatschappij op dit huidige moment. Meedogenloos, niet-empathisch, egoїstisch en al zeker niet rekening-houdend met ‘anderen’. Denk ik het beter te weten? Schattig, maar doe toch maar wat je gezegd wordt. Geef ik (ongevraagd) mijn mening? Het zal wel, wat weet jij daar nu van, doe maar normaal. Loopt er iets fout? Zal zij wel zijn, want ‘die’ weet niet hoe het werkt. En of ik mijn verantwoordelijkheden niet durf op te nemen? Daar lijkt het op ja, want ‘ze’ snapt het blijkbaar niet.
Als onwetende kan ik niet altijd volgen wat er rond me gebeurd.
En daar wordt misbruik van gemaakt.
Wat ik , nu ik na al die zinnen wat rustiger ben geworden, besef is dat dit niet de Surinaamse maatschappij is. Het is eender welke andere maatschappij waar je als nieuwkomer wordt beschouwd. Het is de wereld die zo werkt, al van begin af aan. Survival of the fittest. Je wordt uitgedaagd, als vrouw, als blanke, als donkere, als handicapte, als sociaal-zwakkere, als jongere, als arme, als minderheid of als minderwaardig-aanschouwde. Dat is niet alleen zo in Suriname. Maar in Suriname behoor ik wel tot de minderheid, dus ik ervaar het alleen hier. Verhuis ik volgend jaar naar Colombia, gebeurt daar hetzelfde.
Als immigrant, waar dan ook ter wereld, word je elke dag uitgedaagd door je omgeving, die genoeg energie van je eist – niet vraagt – om daar tegenin te gaan. Om de uitdagende blikken, uitspraken, smoejes en gebaren te weerstaan. Want iemand die je uitscheldt, houdt er geen rekening mee dat je deze ochtend nog financieel bent afgezet.
Als immigrant wordt er geen rekening gehouden met je onzekerheid
Als immigrant wordt er geen rekening gehouden met je onzekerheid, en wanneer je er wat van zegt wordt je lachend verwezen naar het feit dat ze voor anderen even streng zijn. Je weerwoord, als je al ruimte krijgt om dit te geven, wordt met opgetrokken wenkbrauwen gecatalogiseerd als ‘smoesje’. Maar wat ze erbij vergeten melden is dat ze niet weten hoeveel energie het vraagt om zoveel niet te weten. Het sloopt me op dagen als vandaag. Onwetendheid wordt afgestraft, elke keer opnieuw. En opgeven mag je dan ook weer niet, want dan stel je je aan. Dan maar schrijven, want de vlucht naar Europa vertrekt toch zonder mij.
‘Waar gaat je vader?’, vroeg het zoontje van Quincy’s collega, doelende op het feit dat Quincy was weggelopen. Het was zondagavond en Quincy en ik gingen kijken naar een vrouwenvoetbalwedstrijd van mijn toen toekomstige, vandaag huidige, voetbalploeg Oema Soso. Daar aangekomen stuitten we op Quincy’s collega, die samen met zijn vrouw en kinderen ook was komen supporteren. Aangezien ik vier dagen voordien had kennisgemaakt met de kinderen tijdens een potje recreatief voetballen, kwamen ze me vergezellen op de houten tribune.
Ik spoel even vooruit. Quincy moet plassen en verlaat de tribune, waarop de nog driejarige zoon bij mij komt staan en vraagt: ‘Waar gaat je vader?’ Waarna ik hard moest lachen. ‘Zo oud ziet hij er nu toch ook weer niet uit?’ Was mijn eerste gedachte. Omdat kleine nieuwsgierigaard blijft aandringen, wekt dit ook de aandacht van zijn ouders die enkele houten bankjes onder ons zitten. Moeder kijkt om en hoort de vraag van haar zoon, waarop ook zij niet anders kan doen dan lachen. ‘Hij ziet het nog niet’, lacht ze.
En toen kwam het me te binnen schieten. Oh ja, mijn vriend is donker. En ik niet. Terwijl ik voordien dacht dat het het leeftijdsverschil was waarom de kleine Quincy beschouwde als mijn vader. Het feit dat Quincy’s huid donker is, is zo vanzelfsprekend in mijn ogen dat ik er niet bij stilsta. Omdat ik niet de hele dag in de spiegel loop te kijken of op zoek ga naar mijn eigen reflecties in de ruiten, merk ik mijn eigen kleur om den duur ook niet meer op. Ik vergeet maar al te vaak dat ik blank ben, tenzij mijn omgeving me daaraan helpt herinneren, maar dat is een hoofdstuk apart.
‘Liefde maakt blind’ is een veelgebruikt gezegde. Maar maakt het ook kleurenblind? In eerste instantie denk ik van wel. Omdat je iemand graag ziet, zie je bepaalde dingen niet. Zo kan je de flapoor van je geliefde ‘niet’ zien, of zijn/haar scheve tanden, het vele beenhaar of de extra kilootjes. Wat ik bedoel: je aanvaardt je geliefde voor wie die is, ook al is dat anders dan wie je zelf bent.
Maar toen ik onlangs tegen Quincy zei dat de man die de auto tankte (dat wordt hier voor jou gedaan) de bijna 100 SRD aan muntjes in de zak niet nageteld had, moest hij lachen. ‘Natuurlijk, je bent blank.’ Dat deed mijn wenkbrauwen hoog optrekken. Niet omdat hij dat zei, maar omdat het zijn eerste reactie was. ‘Niet alles is mijn kleur, misschien heeft hij niet nageteld omdat ik een vrouw ben, of misschien omdat ik een mooie glimlach heb?’ Waarop ik enkel een flauwe glimlach als antwoord kreeg. Betreurenswaardig, want je geslacht of glimlach, dat staat los van kleur, toch?
Maar misschien komt ‘de kleur’ van de minderheid altijd neer op kleur. Ongeacht welke dat is. Wanneer je niet ‘de norm’ bent wordt ‘het gebrek’ teruggebracht op datgene wat jou ‘anders’ maakt in jouw omgeving. Hoe strijdvaardig me dat ook maakt, het maakt me nog verdrietiger.
Mensen die me al langer kennen en/of volgen, weten dat ik moeite heb met de invulling en het vinden van het begrip ‘thuis’. Sinds ik twee jaar geleden op reis vertrok en de wereld letterlijk aan mijn voeten lag, werd het al-altijd-vanzelfsprekende concept ‘thuis’ plots niet meer zo vanzelfsprekend. En dat doet nu, twee jaar later, nog steeds pijn.
Ik kan namelijk niet schrijven, denken of praten over ‘thuis’ zonder dat ik de tranen van achter mijn lenzen voel prikken. Ik noem het melancholie; een gemoedstoestand die zich kenmerkt door een onvervuld verlangen. Ben ik dan nog steeds niet thuis gekomen?
Het is zaterdagavond en ik ben alleen thuis want manlief is aan het werk (het feit dat ik al meteen het woord ‘thuis’ gebruik in deze eerste zin zonder daarbij na te denken, zegt natuurlijk ook al heel wat). Dat betekent dat het tijd is voor mijn kwaliteitsvolle tijdsindeling – wat een saaie vertaling is voor quality time; lezen en schrijven. Iets wat ik de laatste dagen erg veel doe; ontspannende romans lezen, de kranten doornemen en journalistieke (opinie-)artikelen schrijven. Sinds mijn derde aankomst in Suriname heb ik echter nog niet veel in mijn dagboek geschreven. Dat is goed nieuws, want daar schrijf ik namelijk alleen in als ik me slecht voel.
Ik heb medelijden met de persoon die ooit mijn dagboeken leest, die zal denken dat ik wel een verschrikkelijk hard leven gehad heb. Ooit las ik eens enkele stukjes luidop voor mijn nichtje . Haar reactie was dat het net leek alsof ik in een strafkamp heb gezeten, in plaats dat ik net van een wereldreis was ‘thuisgekomen’. Zo erg is het dus.
Maar ik wijk af, zoals ik dat wel vaker durf te doen.
Wat me daarnet te binnen schoot tijdens de afwas (want dat behoort blijkbaar ook tot de kwaliteitsvolle indeling van een volwassen vrouw) is mijn definitie van thuis. Deze is al enige tijd onderhevig aan veranderingen. Want wat is thuis nu eigenlijk? Is het iets levenslang, vanzelfsprekend, permanent, standvast, compact, is het een zekerheid? Is het ok om ‘thuis’ in vraag te stellen, of beginnen daar net de problemen?
Hoe meer ik aan het reizen was, hoe vervreemder ik me van mijn ‘thuis’ ging voelen. Want thuis dat was Gent, ik kende niets anders. Maar toen ik ‘anders’ leerde kennen, was ik plots niet meer zo zeker van thuis. Ik wou mijn roots niet verloochelen, ‘thuis’ niet bedriegen maar ‘anders’ ook een kans geven. Sinds die eerste stapjes op mijn wereldreis, ondertussen al twee jaar geleden, werd ‘thuis’ plots een onzeker, bijna onbekend begrip.
Was ik wel zeker dat Gent mijn thuis was, is er maar één thuis per persoon, kan een ‘thuis’ verplaatsen, en hoe dan?
Ik besloot, zoals ik dat vaker doe als ik het niet weet, het te ondervinden. Ik verhuisde naar Suriname, ondertussen al een jaar geleden. Maar nu sta ik die glazen in te zepen en komt het me plots te binnen schieten. Thuis is de plek waar je niet altijd wilt zijn, maar altijd wilt naar terugkomen, want;
Thuis is de plek waar je pas om 1 uur in de nacht de afwas doet, omdat niemand je ertoe dwong deze vroeger te doen;
thuis is de plaats waar je dingen verliest. Je humor, je waardigheid en je autosleutels;
thuis is de plaats waar je geliefden zijn, op foto’s, in je bed of op het computerscherm, maar altijd in je hart;
thuis is de plek waar frustraties geboren, ruzies opgelost, woorden vergeven en daden verricht worden, zoals de afwas;
thuis is de plaats waar je batterij wordt opgeladen en je energie wordt uitgezogen.
thuis is waar je alleen met je gedachten durft zijn;
thuis eet je tot vervelens toe eieren met brood omdat je te lui bent een echte maaltijd klaar te maken;
thuis maakt het niet uit hoeveel haren je benen tellen;
thuis is de plaats waar je dingen vindt, zoals rust, de was en de brief die je tien jaar geleden naar je toekomstige zelf schreef;
thuis is waar je je ziel aan je dagboek vrijgeeft;
thuis is dansen in je ondergoed op de meest nietszeggende muziek;
thuis is waar dromen planten en plannen vormen.
Een huis is vier muren, een douche, toilet, fornuis en een bed.
Een thuis is de plek die je maakt om wie je bent.
Dit weekend stapte ik in mijn pyjama uit mijn voordeur. Een puffende brommer schoot voorbij op onze zanderige weg, de zon gaf zijn blauwpaarse gloed als voorsmaakje voor hij boven het huis van de overburen kwam piepen, grietje bie (naam van een vogel) kwam me groeten met zijn gezang dat erg veel op zijn naam lijkt, een jongen in schooluniform slenterde voorbij terwijl ik mijn handdoek – wak van de afgelopen nacht – van het droogrek pakte en opzag tegen het moment dat ik me daarmee moest afdrogen. Terwijl het geluid van de brommer wegstierf op de achtergrond, werd ik overvallen door een gevoel van complete volmaaktheid. In die uitzonderlijke seconden die het leven je af en toe geeft, hoefde ik helemaal niets.
Ik was compleet, ongecompliceerd en ongetwijfeld thuis. En het zijn die zeldzame, maar ontzettend waardevolle seconden, die de goede keuze van mijn verhuis bevestigen.
‘Een lieftallig vrouwtje die geen kwaad woord zegt over een ander, braaf meewerkt en niet te koop loopt met haar ambities.’ Zo omschrijft Zarissa de ‘perfecte Belgische vrouw’. Een sterk contrast met de luide, Surinaamse vrouw met uitgesproken mening. Daar kijken ze in België op neer, net zoals op Nederlanders, vindt Zarissa. ‘Dat laatste zou elke Belg ontkennen, maar het klopt wel.’
Als donkere vrouw in België wordt Zarissa gemakkelijk over het hoofd gezien. De meeste Belgen kennen Suriname niet, en vanuit die onwetendheid komen veel vooroordelen. ‘Ik word meteen weggezet in een hokje waar geen ambities leven of carriѐremogelijkheden zijn, en waar men al zeker geen Nederlands spreekt’, vertelt Zarissa, die vastberaden is om te laten zien dat het anders kan.
Voor altijd Surinaams
Wonend in België verloochelt Zarissa haar Surinaamse idenditeit niet. Maar soms moet ze zich gedwongen aanpassen om vooruit te kunnen in de Belgische samenleving. ‘Ik steek een filter op mijn mening, toon interesse in Belgische gewoontes en probeer mijn zelfvertrouwen, die te vaak aanzien wordt als hoogmoed, tot zekere mate te temmen’, aldus Zarissa, die vaak van haar Surinaamse landgenoten te horen krijgt dat ze ‘te Vlaams’ praat. Ook haar Belgische landgenoten staan meer dan eens versteld over ‘hoe goed haar Nederlands is’. Daar maakt Zarrisa gretig gebruik van, waarna ze haar mening over actuele vraagstukken en kennis over zowel de Surinaamse als Belgische geschiedenis deelt. ‘En ze vallen al helemaal achterover van verbazing als ik vrolijk Ik hou van u van Noordkaap meezing’, lacht Zarissa.
Daden spreken luider dan woorden
Maar zeven jaar België verandert niet alleen de tongval van een jonge vrouw. ‘België heeft me meer gedreven gemaakt. Mijn relaxte, afwachtende houding heeft plaats gemaakt voor ambitie. Ik wacht niet meer op wat het leven zal brengen, maar ga hard voor wat ik wil’, vertelt Zarissa, die toegeeft dat dit misschien niet alleen aan de prestatiegerichte samenleving ligt. Het kan namelijk ook te maken hebben met volwassenheid, het feit dat ze drie jaar geleden mama is geworden of dat ze gewoon meer uit haar leven wil halen. Maar ongeacht haar woonplaats, blijft Zarissa haar Surinaamse opvoeding, waarden, mentaliteit en levenslust in haar koffertje meedragen. En daar horen ook scheldwoorden bij.
‘Wanneer ik weer eens onterecht wordt uitgescholden dat ik terug moet keren naar Afrika, ga ik na de eerste momenten van verbazing en verontwaardiging eerst goed vloeken. In mijn gedachten rollen alle Surinaamse scheldwoorden eruit. Mijn moeder zou zich doodschamen als ik die ooit luidop sprak’, lacht Zarissa. Maar eenmaal afgekoeld, overweegt ze of het de moeite waard is om erop in te gaan, wat het meestal niet is. ‘Ik heb geleerd dat ik me niet over alles kwaad moet maken of in discussie gaan. Daden spreken nog altijd luider dan woorden’, aldus Zarissa, die het voorbeeld van de interimkantoren aanhaalt. ‘Als donkere vrouw krijg je enkel de vacatures voor huishoudhulp voorgeschoteld, alsof je geen andere kwaliteiten bezit’, getuigt ze. ‘Vrouwen worden wereldwijd als minderwaardig bestempeld, moet je nagaan hoeveel zwaarder een donkere vrouw het heeft.’
De nieuwe man
Het verschil in de rol van de vrouw in België en Suriname is volgens Zarissa heel afhankelijk van de economische situatie. ‘Belgische vrouwen zijn op jonge leeftijd al geëmancipeerd. Als vrouw lijken de mogelijkheden eindeloos. Alleen wonen, reizen of bouwen gaat hier gemakkelijk omdat het loon hoger ligt’, getuigt Zarissa. Terwijl aan de overkant van de oceaan je pas uit het ouderlijk huis vertrekt wanneer je een man hebt die financieel bijdraagt.
Niet alleen is Zarissa de rol van de vrouw, maar ook die van de man anders gaan bekijken door haar emigratie naar België. ‘De man is niet alleen een broodwinner, maar speelt ook een actieve rol in de huishouding’, aldus Zarissa. ‘De nieuwe man’, zoals we die in België kennen. ‘Die mag best ook eens overvliegen naar Suriname’, lacht Zarissa.
Realiteit vs. Utopie
Op de vraag hoe Zarissa de utopische man/vrouwverhouding dan zou omschrijven, kan ze geen antwoord geven. ‘Utopische gedachten weerhouden ons om de feiten en realiteit onder ogen te zien. Een utopische wereld zou saai zijn zonder de spanning die imperfectie met zich meebrengt’, zegt Zarrisa, die wel staat voor een betere verstandhouding tussen man en vrouw, gelijke kansen voor vrouwen op de arbeidsmarkt, het wegwerken van de loonkloof en meer vrouwelijke vertegenwoordiging op politiek vlak. Maar wat is de wereld zonder enkele uitdagingen?
Lees volgende maand in deze rubriek ‘Surivlaamse bondgenoot’ meer over Zarissa’s haar nieuwe identiteit, en hoe ze die belichaamt. Neem alvast een kijkje op ‘Prodo Misi’ voor meer ervaringen over Zarissa’s immigratie, en laat weten wat je ervan denkt!
Respect is niet gratis. Het is niet iets wat je krijgt, maar verdient. En al durft die weg al eens lang en zwaar te zijn, respect waarvoor je hebt gezweet is de enige waardige vorm van. Het is nu eenmaal nergens anders. Maar misschien nog meer dan elders, geldt deze regel op het vrouwelijke voetbalveld. Daar mag je arm, blank, dik, kaal of zwak zijn, als je genoeg werkt verdien je vroeg of laat respect.
Respect op het veld is even kwetsbaar als hard te verdienen. Het ene moment ben je de held, bij de volgende slechte actie word je genadeloos afgestraft. De bal test je uithoudingsvermogen, maar het zijn de supporters die beoordelen. En dat gaat snel. Geef je een goede pas, wordt er voor u geklapt, maar geef je een slechte pas en ze roepen je na, terwijl het geklap nog uitsterft op de achtergrond. Dat is misschien nog het mooiste aan voetbal. Het draait niet om een actie, moment, wedstrijd of resultaat. Het is een constante strijd naar perfectie die geen geheugen of limiet kent. Zo snel je opklimt, zo snel kan je vallen. Het is nooit genoeg voor het publiek, maar het is niet voor hen dat je werkt.
Ik ben terug beginnen voetballen. We schrijven vandaag drie trainingen later en mijn hele lichaam doet pijn van alle spieren die ik na zo een lange pauze terug in actie geroepen heb. Maar wat een verademing om terug achter die bal aan te lopen. Soms als een kip zonder kop en andere keren stuur ik die dan weer helemaal de verkeerde kant op, maar waar zijn trainingen anders voor? Het gaat om dat heerlijke moment waarop de bal de netten raakt, je een figuurlijk schouderklopje krijgt of een actie maakt die andere ogen wijd open zet.
Maar dat moment van bevestiging is niets waard zonder de warme voldoening die een harde training geeft. Iedereen die sport weet waarover ik het heb. Het moment na uitputting, wanneer je uit die sportroes ontwaakt en uitgeteld achterblijft.
Zoals ik eerder zei: respect komt niet uit de lucht vallen.
Een Surinaamse voetbaltraining is net als een chaotisch kruispunt oversteken in hartje Paramaribo. Wie niet assertief is, komt nergens. In mijn beginjaren van het autorijden kon ik nog eens ongeduldig achter het stuur zitten. Wanneer mijn moeder dan naast me zat zei ze altijd: ‘Niemand blijft ooit eeuwig staan.’ Nu, moeder, moet je eens naar Suriname komen, want hier krijg je meer dan eens de indruk dat niemand er een probleem in ziet om jou tot morgen te laten staan, daar op de hoek van dat kruispunt.
Ik weet ondertussen al hoe ik de neus van mijn auto vooruit moet duwen, opdat de auto uit de andere richting verplicht wordt me voor te laten, want de enige andere optie is tegen me aanrijden. Ondertussen weet ik ook dat als we balletjes trappen op doel, ik niet rustig in de rij moet aanschuiven, want dat die rij niet gevormd wordt. Je moet je opdringen, want dat is hier niet onbeleefd. Het is iets waar ik nog steeds niet aan gewend ben.
Maar, en dit is bijna even belangrijk als mijn herwonnen liefde voor het voetbal, ik heb iets voor mezelf. Ik bouw aan een leven voor mezelf, steen voor steen. Voetballen met de vrouwen van Oema Soso (het is eens wat anders dan Cercle Melle Ladies) is iets van mij, voor mij, door mij. Met mijn Surivlaamse bondgenoot Zarissa werk ik aan een nieuw artikel dat gaat over de rol van de vrouw. Ze vroeg me wat mijn rol is in de Surinaamse maatschappij. Het antwoord lees je nu nog niet, maar ik kan je alvast verklappen dat ik er serieus een paar dagen over moest nadenken.
Ik doe dit niet alleen voor mezelf, verhuizen naar Suriname. Had ik Quincy niet leren kennen, zat ik nu misschien in Colombia, Argentinië, Brussel of Gentbrugge. Maar ik heb gekozen voor Paramaribo. En zoals ik eerder al eens schreef: je kiest niet voor wie je valt, maar wel voor wie je blijft plakken. Maar ik ben te egoïstisch en avontuurlijk om mijn tijd in Suriname te vullen met het zitten in de zetel, kijkend naar de man waarvoor ik heb gekozen. Dat is leuk, maar gaat na een tijdje ook vervelen.
Ik doe dit voor mezelf, dat voetballen. En het voelt goed. Het is iets wat ik kan, maar waar ik ook beter in wil worden. Het kan misschien iets kleins lijken, Zoë die terug gaat voetballen, maar in mijn hoofd is het best een prestatie. Het is deel van mijn inburgering, zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Van mijn Surinaamse rol binnen deze maatschappij. Wat mijn verdere rolindeling nog is, lees je binnenkort.
Het moment dat Zarissa zeven jaar geleden de vlieger opstapte richting België liet ze vrienden, familie en gewoontes, maar ook opties, mogelijkheden en vanzelfsprekendheid achter zich. Ze settelde zich in België, waar ze een leven opbouwde met haar man. In het eerste artikel van onze reeks ‘Surivlaamse bondgenoot’ sprak Zarissa openlijk over de prijs die ze hiervoor – nog steeds – betaald. ‘Heimwee’ maakt daar ongetwijfeld onderdeel van uit. Want sommige dingen passen nu eenmaal niet in een reiskoffer, al zou ze wel willen.
Na zeven jaar België mist Zarissa nog steeds bepaalde dingen uit haar geboorteland Suriname. Vooral de uitjes met vriendinnen, het lachen met haar zusjes, het advies van de mama en het sterke vertrouwen in haar sociale kring. Maar ook dat gemis leerde ze dragen, want ‘uiteindelijk went alles’. Ze accepteerde de situatie, al ging dat niet zonder slag of stoot. Er zijn ook van die dagen dat alles tegenzit. ‘Dan denk ik, f*ck it, ik pak mijn boel en vertrek.’
‘Wanneer ik een slechte werkdag met veel file heb, ik daarbij ook hongerig ben en voor de zoveelste keer het slachtoffer van vooroordelen wordt, ja, dan durft die gedachte wel eens opkomen’, vult Zarissa haar uitspraak aan. Maar tegelijk beseft ze dat dit slechts een emotionele reactie is, het is namelijk allemaal niet zo eenduidig.
Waardering
‘Heimwee is een intens gemis naar alles dat ik gewoon was. Mijn familie om me heen, de vrienden waarmee ik ben opgegroeid en de Surinaamse hitte over mijn lichaam in de vroege ochtend’, verklaart Zarissa haar invulling van het mysterieuze gevoel. Je weet pas wat je mist, als je het niet meer hebt, is een veelgebruikt gezegde en daarom ook niet misplaatst. We onderschatten vaak hoe belangrijk bepaalde mensen of momenten zijn, wanneer die wegvallen komt de waarde hiervan pas echt tot uiting. ‘Ik probeer daarom de tijd te nemen om meer dingen in mijn leven te waarderen. Want ook nu weet ik niet wat de toekomst brengt’, aldus Zarissa.
Je weet pas wat je mist, als je het niet meer hebt
Ook zij maakte voor het eerst kennis met heimwee toen ze haar thuisland verliet, maar over de jaren heen – Zarissa woont nu al zeven jaar in België – heeft ze ook dat gevoel een plaats kunnen geven. Toch is het gevoel van heimwee haar nog steeds niet vreemd.
‘Wanneer ik online zie hoe mijn vriendinnen samen op stap zijn of als ik de prestaties aanschouw van mijn ambitieuze zus, dan denk ik met een krop in de keel hoe graag ik terug zou willen naar Suriname. Maar door de drukte hier heb ik vaak geen tijd om lang stil te staan bij het verleden en oude herinneringen op te rakelen. Daarom blijft het gevoel van heimwee niet hangen’, zegt Zarissa, die dankzij de sociale media wel kan genieten van Skypegesprekken met haar familie. ‘Maar het is bijlange na niet hetzelfde!’
Onvergetelijke terugkeer
Familie en vrienden spelen een prominente rol in heimwee, want uiteindelijk zijn het deze mensen die ons maken tot wie we zijn vandaag. Maar Suriname is meer dan alleen maar mensen natuurlijk. ‘Ik mis hoe simpel het leven in Suriname was. Het is mogelijk dat ik de situatie verbloem doordat ik lang niet in Suriname heb gewoond, maar ik denk vaak terug aan uitstapjes buiten de stad met vrienden, zwemmen in kreken, een fatubreken (lees: uitstapje maken, nvdr) aan de Waterkant, indommelen in de hangmat of de straten verkennen van plantage Onverwacht, waar mijn oma opgroeide’, vertelt Zarissa dromerig over haar geboorteland.
‘Ik mis hoe simpel het leven in Suriname was’
Toen ze een jaar na haar aankomst in België een potje pindakaas terugvond in de winkelrekken, schrok Zarissa van haar eigen uitgelaten reactie. ‘Ik was dolgelukkig! Ik heb thuis meteen thee met melk gemaakt en een broodje pindakaas gegeten, zoals ik dat vroeger ook at’, vertelt Zarrisa, die met één hap teruggeworpen werd naar haar thuis in Suriname. ‘Terwijl ik als kind altijd klaagde om een broodje pindakaas. Ik hield er echt niet van’, lacht ze.
Lotgenoten
Na zeven jaar denkt Zarissa nu wel geaccepteerd te hebben dat ze af en toe wordt overvallen door heimwee. ‘Het hoort nu eenmaal bij de keuze die ik heb gemaakt, en het gaat ook vanzelf weer weg’, aldus Zarissa. In het begin was dit wel moeilijker te verwerken. ‘Gelukkig vond ik toevlucht bij mijn man, hij heeft ook een jaar in Suriname gewoond en weet dus wat heimwee is’, vertelt Zarissa, die nu ook haar toevlucht vindt bij andere Surinamers in België. ‘Zij zijn mijn lotgenoten. Samen praten we dan over Suriname, de cultuur en de mensen. En voordat ik het goed besef, is het gemis veel minder’, aldus Zarissa.
Helpt het dan ook om te denken aan alle dingen die je niet mist om knagende heimwee verzachten? ‘De strop die je soms boven het hoofd hangt door de economische situatie van Suriname, mis ik helemaal niet’, vertelt Zarissa, die er soms toch van droomt terug te verhuizen. ‘Maar de huidige situatie houdt me tegen. Hier in België heb ik de ruimte om te sparen, te reizen en mijn familie in Suriname te steunen,’ zegt de Surinaamse Belg, die België als haar tweede thuis beschouwd. ‘Als ik zou verhuizen naar Suriname ben ik zeker dat ik ook heimwee zou hebben naar mijn leven hier in België.’ De vraag of Suriname nog vanzelfsprekend is voor Zarissa, is bij deze ook beantwoord.
Niet alleen zorgt het bezoek van mijn broer Bert en vriend Marcel voor meer leven in huis, ze leren mij ook heel wat bij over een land dat ik dacht te kennen.
Over het algemeen stel ik me in de straten van Suriname iets anders op dan ik in werkelijkheid zou willen. Thuis kan ik wel lekker mezelf zijn, maar op straat wil dat nog niet helemaal lukken. Dat is ongewild, maar gaat bijna als vanzelf. De hele dag ben ik me bewust van mijn huidskleur, die opvalt. Omdat die zo afsteekt stel ik me in het algemeen wat rustiger op, bedachtzamer, verlegen en op de achtergrond. Ik wil de aandacht niet nog meer naar me toetrekken dan mijn witte kleur al voor me doet.
Dancing in the rain
Vooroordelen
Bert en Marcel stellen zich allesbehalve zo op, en zijn daarbij helemaal niet bezig met hun kleur. Het is misschien ook een beetje door de zenuwen, maar over het algemeen komen ze heel joviaal en sociaal over. Soms een beetje te, naar mijn bescheiden normen.
Door hun open gedrag, het feit dat ze iedereen uitbundig groeten en hun blik niet op de grond gericht houden, leer ik dat het ook anders kan. Dat mijn witte huidskleur maar zo wit is als dat ik hem zelf maak. Bang dat ik overkom als ‘die Hollandse witte dame die het allemaal beter weet’ en waarvan haar voorouders de Surinamers onderdrukten, ben ik vaak achterdochtig, verlegen en vermijd ik veel contact op straat.
Mijn witte huidskleur is zo wit als dat ik hem zelf maak
Maar het verschil tussen de jovialiteit van de jongens en mijn eigen terughoudendheid, ligt ook aan het verschil tussen onze seksen. De twee jongens worden gegroet op straat, ik word versierd. Zij worden aangekeken, ik nagekeken. Zij ontvangen minder getoeter en geen gefluit, geen kusjes en geen openingszinnen. Ik zou voor minder verlegen worden.
Koloniale huizen bij Fort Zeelandia
Het kan anders
Maar, een les die ik trek uit hun aanwezigheid, is dat het ook anders kan. Dat ik me niet verlegen moet voelen omdat mijn huid al de aandacht trekt, want ik ben meer dan mijn huidskleur. Door daar nu zoveel rekening mee te houden, doe ik net datgene waarvoor ik anderen afkeur: onderscheid maken. Het maakt integreren alleen maar moeilijker voor mezelf, en al zeker in mijn functie als journalist.
Tot zover heb ik mijn witte huidskleur als nadelig beschouwd. Het was een bewijs van mijn ‘anders’ zijn. Ik was ervan overtuigd dat het me tegenhield in mijn integratie, omdat ik nooit van Suriname zou zijn.
Bestolen Door het gedrag – en het gemak – van mijn bezoekers besef ik dat het zo niet hoeft. Wit zijn kan ook in het voordeel spelen, net zoals het in het nadeel kan zijn. Zo werd gisteren mijn fototoestel gestolen. Bert en Marcel zaten op de fiets en werden klemgereden, waarna de fietstas door een bromfietser werd weggeritst. Mijn fototoestel zat erin. Wat de jongens gisteren hebben geleerd, is iets wat ik al vroeger heb ‘mogen’ ondervinden.
Bert en Marcel zaten op de fiets en werden klemgereden
Je bent wit en ruikt dus naar geld. Mensen met slechte bedoelingen – en ze bestaan overal ter wereld – hebben je al lang zien aankomen voor jij nog maar in de buurt komt. Je wordt in de gaten gehouden, want wit zijn betekent euro’s, en die laatste staat nu eenmaal hoog aangeschreven. Criminaliteit is geen fabel in een derdewereldland als Suriname, de nodige voorzichtigheid is dus verreist. Als blanke toerist die de spelregels van de straat niet kent, des te meer. Wanneer je vergeet dat je wit bent, ben je ook kwetsbaar. Maar te focussen op de nadelen maakt het er niet gemakkelijker op.
Rotte appels
Het vinden van een goede balans tussen de nadelen en voordelen van je huidskleur is niet gemakkelijk. Bij een tegenslag is daarbij ook belangrijk om niet over te slaan op veralgemeningen, angst of het kweken van een wrok. Ik hoop van harte dat Marcel en Bert de diefstal een plaats kunnen geven. Want ondanks de slechte en de goede mensen, zijn we uiteindelijk toch allemaal gelijk. In elk land zitten rotte appels, net zoals de prachtige, lieve, vriendelijke en leuke mensen. Kijk maar naar Quincy en zijn familie, onder andere.
Ons eerste bezoek in Suriname is er eentje van mijn broertje. En dat moet – meer dan eens – gevierd worden. Maar naast de nodige ontspanning wil ik ook wat meegeven aan hen: de wetenschap dat het ook anders kan.
Nog maar nauwelijks zelf bekomen van de vlucht of we reden alweer richting luchthaven om Bert en Marcel op te halen (broer en een vriend van hem). Naast een drukke agenda en het op orde stellen van onze gastenkamer betekent hun komst ook ons eerste bezoek. En dat is best wel spannend.
Ten eerste zijn de twee heren nog nooit buiten Europa geweest, iedereen die dat wel al is geweest, weet hoe hard dit kan aankomen. Daarnaast verblijven de twee jongens in ons huis, wat niet bepaald een grote villa is. Ten derde begint deze week mijn eerste werkweek, dus mijn concentratie en focus is elders verreist. Ook lijk ik best wel op mijn moeder: ik wil een goede gastvrouw zijn, niet teleur stellen. Ten slotte bevind ik mezelf met drie mannen onder 1 dak.
Help?
Ik wil de jongens een intense Surinaamse ervaring schenken
Maar s0o far, so good. Het huis wordt langzamerhand wel een boeltje en ik kan gerust wat meer qualitytime met Quin gebruiken, maar gelukkig is er ook nog mijn werk voor afleiding. Want de indrukken die de jongens opdoen laten ons namelijk niet koud. We willen het mooiste van Suriname laten zien, maar ook niet onnodig verbloemen.
Met Bert in de auto, op weg naar het zwembad
Dat we het goed willen doen, tast ook ons energiepijl aan. Een familielid hier hebben maakt me heel trots op Suriname, ik pronk met het land alsof het van mij is en krijg er maar geen genoeg van de jongens vol te stoppen met informatie. Ook Quincy geniet.
Maar de jongens zitten in een situatie die ze niet kennen, dus ook hun reacties zijn onvoorspelbaar. Dat maakt me ook op mijn hoede en (onnodig?) zorgzaam. Zo kon Bert zondag niet mee naar de markt omdat hij ziek was, wat achteraf gewoon een kater bleek te zijn, en wil ik dat ze zich op hun gemak voelen, al lijkt dat laatste wel aardig te lukken.
Ik pronk met het land alsof het van mij is
Wanneer ik vraag hoe ze het vinden, schieten woorden te kort om de indrukken te omschrijven. Maar wanneer ik naast mijn broer loop in een traditionele optocht midden in de jungle en onze blikken kruisen, zie ik een cocktail van emoties in zijn ogen. Verontwaardiging, opwinding, enthousiasme en onzekerheid, dat standaard gepaard gaat met de zogenaamde onverschilligheid, dat laatste typisch macho-mannengedrag – als je het mij vraagt.
Met Quincy op Tapu Yari in Klaaskreek, het dorp van zijn vader
Wanneer woorden ontbreken, kun je ogen lezen
Omvergeblazen van het ‘anders’ leven, weet ik diep in mijn hart dat de jongens deze ervaring nooit zullen vergeten, ongeacht wat we doen. Want die warmte – van de zon maar zeker ook van de mensen – doet wat met je lichaam, maar nog meer met je geest.