Werken in de tropen: Aflevering 1

Laatst had ik een interview met de advocaat van de president van Suriname. Dat is even intimiderend als het klinkt.

Het begon als volgt. Ik legde uit waarom ik in zijn kantoor zat (wat ik ook al over de telefoon had gedaan, maar toch altijd een goede ijsbreker is) en hij reageerde met een indringende stilte. Een minuut lang keek hij zwijgend naar mij, en ik naar hem. Het deed me denken aan dat spelletje waar je elkaar in de ogen moet kijken. Wie het eerst lacht is verloren. Alleen was dat helemaal geen humoristische setting en stond het lachen me niet bepaald aan de lippen. Dus ik bleef naar hem kijken. En hij naar mij. Het enige wat ik me van die minuut kan herinneren is hoe helder zijn ogen waren. Maar de kleur ervan ben ik vergeten. Het zal wel geen bruin geweest zijn.

Vraag me niet hoe, maar we geraakten aan de praat. Hij doorbrak de stilte. Dat moest ook, want de bal lag in zijn kamp. Wat bleek? Hij heeft een rechtszaak lopen tegen het magazine waar ik voor schrijf. Op dat moment vervloekte ik mijn hoofdredacteur. Zo relevante informatie kan je toch niet nièt met mij delen, wetende dat ik hem ga spreken? (Achteraf bleek dat de hoofdredacteur het ook niet wist, wat op zich ook vreemd is, maar goed)

Dus daar tegenover me zit de advocaat van de president. In een kantoor dat het allure heeft van een advocaat die op het punt staat om failliet te gaan. Alleen aan hem zelf is te zien dat hij goed bij kas zit. Gouden ketting, gouden armband, gouden ringen (waarvan één trouwring) en formeel gekleed. Grijze baard, bruine tanden, rechthoekige bril, weinig haar op het hoofd. Hij loopt met voorovergebogen schouders, waardoor hij een kop kleiner is dan mij. Ik denk dat hij leidt aan hernia, maar ik ben geen medicus dus wie ben ik om dat te zeggen. Hoe dan ook, eenmaal aan zijn bureau is het duidelijk wie het voor het zeggen heeft. Wanneer we praten over de president, steekt hij een sigaret op.

Hij lijkt niet veel zin te hebben in het interview. Dat zegt hij ook op een bepaald moment. ‘Ik wil weg.’ Want het is vrijdag, en vrijdag gaat hij naar zijn land. De advocaat van de president is eigenlijk gewoon een boer. Met kippen, koeien en zelfs varkens (wat zo goed als zeldzaam is in Suriname). Hij heeft gezegd hoeveel hectaren aan land hij had, maar dat aantal ben ik vergeten. Het was veel, want mijn mond viel open.

De boer die de president verdedigt. In een zaak die Suriname al sinds de jaren ’80 bezig houdt. Je zou denken het kan alleen in Suriname. Maar de advocaat van de president is – logischerwijs – geen dommerik. Ik denk dat hij de meest intelligente man is die ik ooit heb geïnterviewd. Hij was zwijgzaam. Héél zwijgzaam, denkt hoorbaar na voor hij praat. Beantwoord vragen met een vraag. En hij is absoluut geen doetje. Kan ook niet, want hij is de beste strafpleiter die Suriname heeft. Ben je opgepakt voor moord, word je verdacht van drugssmokkel of heb je enkele vrouwen verkracht, dan klop je aan bij de advocaat van de president. Hij verdedigt de grootste verdachte criminelen, en slaagt daar nog best veel in ook. Hij staat voor iedereen klaar. Voor een prijs die hij niet met mij wou delen.

Waarom hij uiteindelijk tegen mij is beginnen praten? Misschien waren het mijn blauwe ogen (wat hij meerdere malen benadrukte). Misschien het feit dat ik daar toch al zat. Of misschien omdat ik mezelf ook moest blootgeven. En dat deed ik zonder aarzelen. Zowel de journalist als de advocaat stelt vragen om zijn of haar brood te verdienen. Maar zet een journalist tegenover een advocaat en het gesprek krijgt een andere dynamiek. Dan weet de journalist dat hij ook moet inboeten.

Hij wou weten of ik de grote liefde al had gevonden, wat ik in Suriname deed, waarom ik in Suriname bleef, of ik een huis had, wat ik in het weekend nog zou gaan doen en ik verloor even het doel van mijn gesprek uit het oog toen hij uitweidde over Nederland, de (ook onbewuste) huidige invloed van de ex-kolonisator in Suriname en het feit dat hij was geschrokken toen hij voor het eerst in zijn leven een witte man op een vuilniswagen zag. Want hij kon er met zijn – toen nog jonge – hoofd niet bij dat witte mensen ook vuil werk doen. Dat was hem niet aangeleerd.

Na twee uur verliet ik zijn kantoor. Met twee pagina’s aan notities, één onbeantwoorde vraag, drie foto’s op mijn camera en vijf complimenten rijker. Dat was het leuke werk. Nu nog de uitwerking.

De bende van vier

We waren met vier. Emmylie, Shauni, Leen en ik. Shauni is rost, Leen is blond, Emmylie bruin(blond) en ik zwartharig. Ik was into Tokio Hotel en voetbal. Shauni into judo, Emmylie into dans en Leen into muziek en creativiteit. Allemaal volgden we dezelfde opleiding fotografie, niemand heeft er iets (professioneel) mee gedaan. Samen doorstonden we de puberjaren van het middelbaar. We veranderden van liefjes, kledingstijl en interesses.

We studeerden af in juni 2012, inmiddels zeven jaar geleden. Gedurende de jaren die volgden hielden we elkaar in het oog. We gingen studeren en werken. We verplaatsten en verhuisden, we reisden. We vielen verliefd en volgden ons hart. Het bracht ons naar Kortrijk, Desselgem, Wetteren en Paramaribo. En altijd was er tijd voor een steak in de Amadeus (restaurant) van Gent. Daar zaten we met zijn vieren, soms met drie. We evolueerden van puper tot twintiger. Van losgeslagen projectiel tot doelbewuste volwassenheid. We dromen en ontdekken. En inmiddels bleven we niet bij elkaar, maar wel met elkaar.

We zijn nog steeds met vier. Eentje zit aan de andere kant van de oceaan (dat ben ik). De ander is afgelopen weekend getrouwd (dat is Shauni). Leen is zwanger en Emmylie heeft een huis gekocht. Zo vertelde ik het tegen Quincy. Ik zei: we zijn goed bezig. Hij vroeg: is dat zo? Op zijn nonchalant-serieuze manier waardoor ik elk van zijn vragen serieus ga overwegen.

Het antwoord is nee. Niet omdat je bent getrouwd, ben je vanzelfsprekend gelukkig (vraag dat maar aan Mélanie Trump). Niet omdat je zwanger bent, ben je goed bezig. Niet omdat je een huis hebt gekocht, heb je een thuis. Niet omdat je speciaal loopt te doen in Suriname, geeft het leven voldoening.

De keuzes van mijn vriendinnen (de successen, als u het zo wilt noemen) doen een vreemd gevoel van jaloezie in me opborrelen. Ik wil ook wat zij hebben: een eigen huis, een ring, een baby. De drie dingen die ons leven zogenaamd betekenis zouden geven. Maar het leven is, in tegenstelling tot wat de economie ons wil doen geloven, niet gestoeld op mijlpalen. Een stap vooruit betekent niet vanzelfsprekend een succes. Niet het turven van verworvenheden, maar het feit dat we durven brengt ons waar we zijn vandaag. En het is oké om niet te willen, of (nog) niet te hebben wat van het ‘normale’ leven wordt verwacht. Maar dat is moeilijk. Want de verleiding om bij de norm te horen is groot. Ook bij de mensen (waaronder ik) die beweren het liever ‘speciaal’ te doen, ‘anders’ aan te pakken. Want wat is specialer dan je eigen trouwdag? Wat is meer bijzonder dan het geven van een mensenleven? Wat is mooier dan het (op)bouwen van je eigen (t)huis?

Toch moet het kunnen met minder. Daarom ben ik laatst in de zetel gaan liggen. Ik ben gaan nadenken waarom ik gelukkig mag zijn (probeer het maar eens, het is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt). Mijn antwoord luidde als volgt: het contact met met de meisjes van de voetbal gaat steeds beter (de aanhouder wint). Ik woon in een leuk huis dat weliswaar niet van mij is (maar toch een beetje van mij is). Ik begin steeds meer van Max (de hond) te houden. Ik ga héél graag naar het werk. Ik word elke dag wakker met de zon. Ik heb veel energie. Ik heb vrienden (ook in Suriname) die om me geven. En mijn hart gaat na drie jaar nog steeds sneller kloppen als ik mijn vriend (Quincy) twijfelend naar een menukaart zie kijken (niet wetende waar hij zin in heeft). Maar, en dit is misschien nog wel het belangrijkste van allemaal, als ik met een magische toverstok nu iets aan mijn leven kon veranderen, zou ik niet weten wat. Ik ben voldaan.

Na het oplijsten van mijn geluk viel ik in slaap.

Toch werd ik (diezelfde avond nog) wakker met een sluipende honger naar meer. Alsof ik ook iets moet bereiken. Alsof ik niet al iets aan het bereiken ben. De voormalig hoofdredacteur van Knack.be zei eens ergens in een interview: die dag waarop je zegt, dit is het, ik wil verder niets bereiken, bestaat niet.

Ten slotte kwam ik (gisteren) tot mijn conclusie: het gaat niet goed met mijn vriendinnen omdat ze zijn getrouwd, een baby verwachten of een huis hebben gekocht. Het gaat ze goed omdat ze hun hart hebben gevolgd, op hun tempo en hun manier. Ik ben trots op mijn vriendinnen, omdat ze hebben besloten het leven te beleven, in te vullen, te delen en uit te breiden. Ik gun ze hun keuzes en genot, want ik weet dat ze het hebben verdiend. Dat wist ik al op de middelbare school.

De drang naar meer is daarom niet iets om te verafschuwen, jaloers op te zijn, opzij te schuiven of af te blokken. Het is een motivatie om te omarmen. Want wie trouwt, moet de volgende dag ook nog de vuilzakken buitenzetten, de afwas doen, zal ook nog ruzies maken en compromissen sluiten. Wie bevalt of een huis koopt, moet ook nog naar het werk, het huis opkuisen, de planten van water voorzien, de hond eten geven of de tafel afruimen. Het huishouden, en dus ook het leven, gaat gewoon door.

Het is daarom de kunst tevreden te zijn met wat het is. Leven. En dat is misschien nog wel het moeilijkste van allemaal. Maar er is geen sprake van geluk, als er geen genoegen is met minder.

Hoe word ik correspondent?

In mei 2020 zijn er verkiezingen in Suriname. Dat is niet alleen heel spannend omdat er twintig jaar wordt geëist in een strafzaak tegen de huidige president (die zich op 73-jarige leeftijd voor nog een termijn van vijf jaar verkiesbaar stelt), maar ook omdat Zoë Deceuninck de kans krijgt hierover (allebei) te berichten voor binnenlandse én buitenlandse media.

Als dat lukt, tenminste. Want in België lopen maar weinig mensen warm van een oude man die zijn macht niet wil afstaan en ook in Nederland is de aandacht voor hun voormalige kolonie aanzienlijk minder dan tien jaar geleden. Al durven ze voor Bouterse wel een uitzondering te maken. Zozeer zelfs, dat alles in dit land volgens een Nederlandse redactie de schuld van Bouterse is. Ook als hij met een onderwerp weinig tot niets te maken heeft moet Bouterse zijn naam in de krantenkop, in de heilige overtuiging dat hij lezers aantrekt in plaats van afstoot (zoals dat hier wel eens het geval is).

Ik wil de tijd tot aan de verkiezingen gebruiken om enkele spraakmakende artikelen te maken. Parbode, mijn Surinaamse werkgever, geniet daarbij mijn prioriteit. Niet alleen omdat ik het gevoel heb dat ik in het magazine kan schrijven zoals ik altijd gedroomd heb (vrij en ambitieus), maar ook omdat publicaties in de Parbode worden gelezen door mensen die genoegen nemen met ‘de waarheid’, of tot zover ik in staat ben die op papier te zetten.

Op verschillende sociale media noem ik mezelf correspondent. In mijn ogen is een correspondent een journalist die vanuit een ander land berichten maakt voor het ‘thuisfront’, de plaats waar de werkgever woont. In mijn geval is Nederland (af en toe België en al één keer Frankrijk) mijn thuisfront. Dat ik berichten vanuit Suriname heb geschreven voor een thuisfront maakt van mij een correspondent. Geen geweldige, want ik moet nog veel leren. Ook geen succesvolle, want daarvoor moet ik nog téveel leren. Maar als ik eerlijk ben tegen mezelf kan ik me (nog?) niet vinden in mijn zelf-opgeplakte titel.

Ik ben een journalist. Dat weet ik, omdat ik voel dat ik de journalistiek belichaam. Ik ga ermee slapen en sta ermee op. Dat weet ik, omdat ik gek zou worden als ik niet meer zou schrijven over onderwerpen die de levens van mijn omgeving beïnvloeden en veranderen. Omdat mijn vingers jeuken als ik lang (een week) niet geschreven heb. Omdat mijn honger naar verhalen nooit stilt, en meer nog omdat ik onderdeel wil zijn van verhalen die niet over mij gaan, maar waar ik desondanks wel het fijne van wil (en mag) weten in mijn functie als journalist. Ik ben een journalist omdat ik wil schrijven, vertellen en bijdragen.

Een correspondent is meer dan een journalist. Een journalist moet het verhaal kaderen in de omgeving waar die woont. Dat is soms moeilijk en andere keren onmogelijk, en al zeker voor een buitenlandse journalist. Die moet zich allereerst kaderen in de leefwereld waar hij de verhalen hoort, om ze nadien – net zoals elke andere journalist – te onderzoeken en vertellen. Een correspondent moet diezelfde verhalen ook weten te vertalen naar de leefwereld van het thuisfront. Een verhaal dat hier op zich al interessant genoeg is omdat het de levens van Surinaamse burgers beïnvloedt, is voor het thuisfront vaak niet interessant (genoeg). Daar kan ik inkomen. We kunnen en willen niet van alle ontwikkelingen in alle landen ter wereld op de hoogte blijven,. Het is verder ook niet aan mij om te beslissen wat interessant genoeg is, daarvoor is er een eindredactie. Tot daaraan toe kan ik volgen.

Maar wanneer verhalen op vraag van datzelfde thuisfront ook nog eens ‘opgeleukt’ moeten worden opdat de lezen het wel zal lezen, haak ik af. Eens zei mijn schoonheidsspecialiste spottend tegen mij dat Nederlanders (ze ging ervan uit dat ik uit Nederland kwam) graag denken dat alle Surinamers in kartonnen dozen wonen. En ze had geen ongelijk. Ramptoerisme is de Nederlandse (net zoals de Belgische en over het algemeen de westerse) samenleving niet vreemd. We lezen (graag) over armoede, oorlog, onderdrukking, onderontwikkeling en ongeluk. Het geeft ons het gevoel dat we zelf wel goed bezig zijn.

Vanuit het thuisfront krijg ik geregeld commentaar op mijn teksten. Opvallend is dat België veel minder commentaar levert dan Nederland, hoewel het ook niet correct is om alle Nederlandse media waarvoor ik al heb geschreven over éénzelfde kam te scheren. Daarbij: ik heb vanuit Suriname maar voor één Belgisch medium geschreven dus de vergelijking is scheef. De commentaar die daarbij het hardste aankwam, is dat mijn teksten lijken op een Wikipedia-pagina (met andere woorden: iedereen kan dit schrijven). Ik zou – en dit stond letterlijk in de e-mail – te feitelijk schrijven waardoor de tekst niet meer aantrekkelijk was. Nu, maanden na die toch wel pijnlijke mail, kan ik het beter relativeren. Voor een opsomming van de feiten gaat iemand inderdaad naar Wikipedia, voor een belevenis van de gebeurtenissen durft men de krant er nog bij te pakken.

Volgens Google heeft de correspondent een ‘nadrukkelijke rapportagetaak’. Maak daar in mijn ogen gerust ‘reportagetaak’ van. Het thuisfront moet de palmbomen horen ruisen, het zweet op de lippen proeven en de spanning (be)grijpen bij het lezen van mijn verhaal. Anders lezen ze niet. En nu komt het onverklaarbare: in de Parbode lijkt dit als vanzelf te gaan. Mijn verhalen tellen zowel feiten als adjectieven en zetten naast de boodschap ook nog eens de sfeer neer. Elk verhaal een beetje beter, met steeds meer (achtergrond)kennis en balans. Voor mijn correspondentie gebeurt het tegenovergestelde. Ik wil het ‘juiste’ (lees: meest realistische) beeld graag neerzetten, dat mijn artikel vervalt tot een woordensoep aan feiten.

Mijn laatste correspondentie is daardoor afgeblazen. Eerst werd me toegezegd, waarna ik op onderzoek uitging en zoveel informatie verzamelde dat ik door het bos de bomen niet meer zag. Ondanks dat ik op verschillende noemenswaardige locaties was geweest (waaronder de goudvelden) leek ik niet in staat één verhaal te vertellen: hét verhaal. Ik heb het tot drie keer toe geprobeerd, waarna de eindredactie uiteindelijk afzegde. Dit is de tweede keer dat ik het meemaakte, eenmaal voor een Belgische (toekomstige) werkgever en nu voor een Nederlandse. Over demotivatie gesproken. Wat houdt me over de toetsen gebogen?

Simpel: koppigheid. Ik wil het kunnen. Niet zozeer om de centen (die natuurlijk bijdragen) en de erkenning van mijn naam in een voor mijn vrienden en familie herkenbaar blad, maar meer nog om mezelf niet teleur te stellen. Ik wil aan mezelf bewijzen dat ik het kan, ook al is niet iedereen het daarover eens. Het is mijn droom, niet alleen om journalist, maar ook correspondent te worden. Om de wereld (lees: het thuisfront) te vertellen wat er net naast mij gebeurt. Daarom zijn de verkiezingen in Suriname een kans. Ik heb nog een jaar om me te klaar te stomen. Dan moet ik er klaar voor zijn.

Ik hou jullie op de hoogte.

varens

Niet voorbereid

De tranen springen me in de ogen als ik terugdenk aan mijn vakantie in België. Wat heb ik genoten. Er is toch een bepaalde menselijke warmte die alleen je vrienden je kunnen geven. Fietsen door mijn eigen stad, oog in oog met mijn eigen geschiedenis, samen de zonsondergang tegemoet, lachen om het verleden en dromen over de toekomst. Een toekomst die we weliswaar allemaal apart zullen doorbrengen, maar die voor altijd verbonden blijft met ons verleden.

Iedereen zoekt. Is het niet in relaties dan wel in een plaats om te wonen of werken.

Ik mag dan wel aan de andere kant van de oceaan wonen, ik leef hetzelfde leven als mijn vrienden thuis. Op zoek naar een huisje, tuintje, boompje. Ik heb het lang ontweken en moest per se voor op wereldreis om het te ontwijken, maar ik veronderstel dat het leven onvermijdelijk is. Een mens moet nu eenmaal ergens wonen, is geneigd zijn of haar leven te delen en als het nog eens kan om zich ook te gaan vermenigvuldigen. De zoektocht naar hoe dat huisje, waar dat tuintje en welk boompje daarbij komt kijken brengt ons mooie dagen en donkere dagen, waar de wereld op lijkt te vergaan, maar dat uiteindelijk toch niet doet.

Ik ben niet alleen in mijn falen. Dat was zo’n grote opluchting dat ik er nu bijna om moet lachen. Ik ben even alleen in mijn zoektocht als mijn vrienden thuis. We zoeken allemaal naar wat bij ons past. En niet alles past bij iedereen. Ik weet enkele dingen zeker, maar veel meer weet ik niet. Dus ik probeer maar. Dat doen we tenslotte allemaal.

Zo goed als ik was voorbereid op mijn vakantie in België, zo hard ik heb genoten van elke dag die dat me heeft gebracht, zo vergeten was ik dat ik ook nog terug naar huis moest. En dat moet ik, zoals iedereen, alleen.

Ik ben me vergeten voorbereiden op mijn terugkomst in Suriname. Dat was toch thuis geworden, dus had geen uitleg meer nodig, dacht ik. Daar heb ik me vreselijk in mispakt. Want daar komt het dan: de twijfel.

Ik heb lang genoeg in Suriname gewoond om te weten hoe mooi het leven in Europa kan zijn. Welke voordelen dat met zich meebrengt. Maar ik ben ook opgegroeid in België, en weet dus ook hoe lelijk het leven in Europa kan zijn. Alleen zag ik dat even niet, verblind door het woord ‘vakantie’ en ‘vrijheid’. Geen frustraties om vertraagde treinen, geen spits naar het werk, geen racistische opmerkingen, geen verplichtingen, geen verwachtingen.

Al wat ik zag was wat – volgens mij – elke Surinamer ziet: ontwikkeling, mooie straten, infrastructuur, voorzieningen, veiligheid, verzorgd materiaal, vooruitgang, zelfstandigheid, vrijheid.

Ik weet enkele dingen zeker, maar meer dingen weet ik niet.

Zo weet ik niet op wat mijn leven hier in Suriname gaat uitdraaien. Of het me lukt om migrant te blijven. Of ik genoegen neem om altijd de buitenlander te zijn. De buitenstaander. Of de prijs die ik betaal (het achterlaten van mijn familie, mijn vrienden, mijn geschiedenis) niet te hoog wordt. Of ik niet ook gewoon in een mooi huis wil wonen zonder dat ik me druk moet maken of ik veilig ben het moment dat ik de deur uitstap.

Ik heb het altijd anders gewild, maar nu ik zelf anders ben, weet ik niet zeker of ik het wel kan dragen. De toekomst zal het moeten uitwijzen. Ondertussen hou ik me vast aan mooie herinneringen. België heeft me gevormd tot wie ik ben vandaag, maar Suriname is nu al een deel van wie ik zal worden.

Koekjes van geluk

Dit zijn heel mooie dagen. De zon. Mijn land. Mijn familie. Mijn stad. Mijn mensen.
Het heeft veertien maanden geduurd, maar hier zijn we dan.

Thuis op vakantie.

Rechte rug, ontspannen schouders.
De trein raast door en ik blijf wandelen.
Verblind door de filter van het tijdelijke, zonder de noodzaak om mij aan te passen, verblijf ik in het heden.

Er is een wetenschap
die stelt dat deze dagen niet verloren gaan. Deze koekjes van geluk.

Schaamteloze tranen in een bruin café
goede gesprekken tussen gedeeld bloed
verwondering om succes. Trots op wat altijd al je familie is geweest.

Ontvangen en bevangen in de armen die me hebben grootgebracht.
Mijn moeder.
Een blinde warmte, gevoed door de liefde van het verleden en vanzelfsprekendheid van morgen. De vreugde in mijn ogen weerspiegelt in die van haar.
Zij zijn bruin. De mijne blauw.

Over het algemeen is de realiteit is een mislukte wens (we zijn ver weg van een schuldvrije, criminaliteitsloze, armoevrije, hongerloze, milieuvriendelijke, corruptieloze, vreedzame wereld zonder racisme en discriminatie).
Maar op deze heel mooie dagen
voor mijn egoïstische zelve,
is ze een droom die uitkomt.

Ik dank de zon, die met me mee is gereisd.
In hemel en in hart.

Waarom Peru me blijft achtervolgen

Zoals jullie allemaal weten – of misschien niet – had ik niet de beste tijd in Peru (mei – juni 2016). Ik stak het destijds ook niet onder stoelen of banken: ik vond Peru vies en de mensen onoprecht. Ik werd links en rechts voor de gek gehouden en had er voor lange tijd geen vrienden. Achteraf bekeken heb ik er eigenlijk nooit vrienden gemaakt.

Ik voelde me eenzaam in mijn cultuur en verstoten in mijn taal. Ik telde de dagen af tot ik naar Nieuw-Zeeland zou vertrekken. En toch.

En toch.

Wanneer ik denk aan mijn wereldreis, is Peru het eerste land dat in me opkomt.
Wanneer ik droom over mijn avonturen, bekijk ik de foto’s van Peru.
Wanneer je me zou vragen welk van de landen ik opnieuw zou aandoen, is Peru mijn antwoord.

Peru was onverbiddelijk hard en meedogenloos. Ze deed me pijn in al haar schoonheid, maar nog meer in haar zelfbeeld. Zoveel te bieden, maar niets te geven. Toeristen nemen alles van haar af, ook haar waardigheid. We misbruiken haar diversiteit, maar haar inwoners zien ons graag komen.

Haar aloude gebruiken leggen de basis van de speeltuin voor volwassenen. Voor een foto en een like, het afvinken van een wishlist. Eén bezoek aan Peru streept elk verlanglijstje door. Het land heeft alles, van bergen sneeuw tot uitgestrekte woestijn, parelwitte stranden en hoge palmbomen tot de ongerepte jungle, prachtige kerken en historische steden.

Cusco verslond me in haar taal en kleine straten, haar drukke wegen met kleine auto’s en duizenden kinderen. De stad is zo hoog gelegen dat het – letterlijk – pijn doet aan je hoofd. Ik mis de lama die me het smalle voetpad versperde, de creativiteit die de straten bezaaide. De warme dagen en koude nachten. Het fruit zo zoet, de sterrenhemel zo fel, de bergen zo machtig.

Maar het (h)erkennen van Peru’s waardigheid, met elke steen van de Machu Pichu, blijft niet meer dan een attractie. Zo plat lopen we over haar geschiedenis, zonder om te kijken.

Zo sober en integer als haar voorouders leefden, zo bruut en meedogenloos lopen we over hun erfenis heen. Maar met dat inzicht stond ik niet van de zonsopgang te genieten, die ochtend op Machu Pichu.

Peru. Drie jaar geleden liep ik over je gronden en danste ik onder je sterren. Drie jaar geleden telde ik de dagen af en was ik op zoek naar jouw erkenning. Die heb ik overigens nooit gekregen. Omdat ik jou de mijne nooit heb gegeven.

Ik vraag me af of je daarom in mijn hoofd blijft hangen.

2018: mijn jaar van egoïsme

Het is aanstekelijk hoe dat werkt, zo een Facebook-tijdlijn vol jaaroverzichten. Ik had me voorgenomen niemand lastig te vallen met mijn reflecties op 2018, maar het is nu eenmaal sterker dan mezelf, dus bij deze.

2018 was voor mij het jaar waarop ik (terug) op het voetbalveld stond, het jaar van mijn eerste publicatie in een nationale krant, van een warme kerst en oneindig veel (af)was. In 2018 ging ik naar Brazilië en brak ik twee glazen in de keuken. Ik leerde vergeven in naam van de liefde en heb in mijn leven nog nooit zoveel vuurwerk gezien, of nog nooit zo weinig films. In 2018 groeide zowel mijn zelfvertrouwen als mijn wantrouwen. Ik heb het soort intens geluk ervaren waarvan ik me stiekem afvraag of het te evenaren is, maar ik ben ook oprecht bang geweest. 2018 was het jaar van onmacht, karakter, verdraagzaamheid en eerlijkheid, van cultuurshock(s), impulsiviteit en lange Skype-gesprekken.

Na mijn wereldreis in 2016 dacht ik dat het leven me nog moeilijk zou verwonderen. Wonend in Suriname is niet elke dag even spannend of uitzonderlijk, maar het is hier dat ik rust heb gevonden. Naast het jaar van nieuwe smaken en lange zinnen, was 2018 vooral mijn jaar van contentement. En dat heb ik te danken aan mijn sterke wil, oftewel groeiend egoïsme.

Op enkele compromissen na – ik leef tenslotte samen met iemand – heb ik zo goed als mogelijk gedaan wat ik wilde. In 2018 stopte ik met werken voor één baas, ondanks de zekerheid. Ik heb meer geschreven dan ooit tevoren, ondanks de frustratie. In 2018 heb ik het leven getrokken en geduwd op een pad dat ik wou bewandelen. Dat heeft me veel energie gekost, maar het is dankzij deze koppigheid dat ik hier nog steeds ben. Het is dankzij mijn wilskracht dat ik 2018 rookvrij heb doorstaan. Maar het meest bijzonder is misschien nog wel dat ik dankzij mijn doorzettingsvermogen met mijn passie geld verdien. Dat ik niet veel verdien of niet snel genoeg bereik (naar mijn zin), zijn twee details in het grote overzicht.

De Zoë die ik was op 1 januari 2018 is niet dezelfde als de Zoë die zal opstaan op 1 januari 2019. Slimmer, rustiger, doordachter, egoïstischer en minder naïef, maar als het kan even uitgelaten, vrolijk, eerlijk en grappig (al zeg ik het zelf) als tevoren. Alles mag dan nog hetzelfde blijven, zolang ik groei zal het leven veranderen.

Dat is mijn sleutel tot geluk.

Ik hoop dat ik in 2019 even gezond en openhartig mag blijven, maar niet arrogant en kortzichtig zal worden. Dat ik mag waken over mijn eigen grenzen, zonder af te doen aan mijn eigen waarheden. Dat mijn koppigheid het blijft overwinnen wanneer de liefde vervaagt, zodat de liefde kan overnemen wanneer de koppigheid verdwijnt. Dat ik in momenten van eenzaamheid een bondgenoot vind en in momenten van geluk langer blijf hangen. Dat ik niet mag vergeten waar ik vandaan kom en met opgegeven hoofd verder ga. Maar vooral dat ik meer dagen als vandaag mag leven. Onbeduidend in hun eenvoud, uitzonderlijk in hun unicum. Met mijn beste vriend aan mijn zij.

Opdat ik voldoening vind in het zijn, simpelweg omdat ik er mag wezen.
Dat wens ik in 2019. Voor mij, maar ook voor jou.

Wij zijn het probleem

Ik bevind me momenteel in een crisis.

Het nieuws lijkt vandaag de dag meer te bestaan uit journalisten en mediaplatformen die elkaar bekritiseren dan dat ze samen het nieuws bekritiseren. De onderlinge concurrentie verlaagt het niveau van niet alleen de journalist, maar ook de onderwerpen waartoe deze gedwongen wordt te schrijven.

Ja, gedwongen.

Want het kan niemand wat schelen dat in Suriname een ex-militair onterecht werd opgesloten omdat hij zijn mening heeft gedeeld. Ik moet smeken opdat ik mag schrijven over de vrouwen die dit jaar werden vermoord door hun (ex-)vriend/man. Het zal de Europeaan een worst wezen.

Wanneer het niemand kan schelen, heb ik geen werk.

Eerder op deze blog heb ik al afgegeven op het feit dat wat ik hier neerschrijf, in de vergetelheid van het internet beland. Dat is niet de schuld van ‘mijn’ lezer, maar die van het internet, en hoe (mediaplatformen) deze gebruikt:, al dan niet misbruikt. Dat bijna niemand mijn blogs leest, kan ik verkroppen met de gedachte dat ik hier schrijf, meer voor mezelf dan voor de lezer.

Maar ik verdiep me in de journalistieke ambacht in de hoop een wezenlijk verschil te maken.

Zo vervangbaar als een keukenmes
Als beginnende journalist ben ik naïef genoeg om het verschil te wíllen maken. Om vast te houden aan mijn doel; bijdragen aan de kritische bewustwording, mening en/of denkwijze van mijn directe omgeving. Dus ik smeek ze (de Europese eindredacteuren) voor een plekje in de overvolle agenda van hun dagblad/tijdschrift/site. En hoe meer artikelvoorstellen aan de kant geschoven worden, hoe minder ambitie ik over hou.

Gisteren had ik het daarover met een vriendin; ‘het verschil moet je opzoeken, we kunnen het zelf niet maken’, zei ze daarover. En ik ben verleid om haar daarin te volgen.

Dagelijks vliegen artikelen mijn Twitter- en Facebooktijdlijn voorbij. Af en toe staat daar nu een kop van mij tussen. Gezwoegd en gezweet op zowat elk woord, in de hoop een zo volledig mogelijk beeld te geven in het beperkt aantal woorden dat mij wordt opgelegd. Probeer maar eens de werkelijkheid van Suriname, een land dat letterlijk en figuurlijk ver van de Europeaan zijn/haar bed ligt, in 1000 woorden te gieten.

Ik kreeg deze week nog de opmerking van de correspondent van NOS, dat mijn probleem is dat ik ‘te volledig wil zijn’. Niet helemaal onterecht, al kan ik daarop beargumenteren dat de huidige media in haar geilheid voor ‘kliks’ te onvolledig is. En onvolledig nieuws is net zo gevaarlijk zijn als ‘fake news’. Echter, als journalist doe je of mee met de regels van het spel, of je valt af. Journalisten zijn namelijk net zo vervangbaar als een keukenmes. Je kan ze slijpen, maar wanneer het geduld op is, neem je een ander.

Als het verhaal belangrijker is dan de bedoeling die erachter zit, krijgt de journalist zijn werk niet verkocht.

Trots van korte duur
Wanneer het dan toch eindelijk zover is en Trouw, Knack of OneWorld een artikel van me post, is mijn hart vervult van trots. In alle ‘geilheid voor kliks en lezers’, deel ik de link van mijn artikel met mijn eigen netwerk. Ik spendeer uren op Twitter, Facebook en LinkedIn, hongerig naar die eerste ‘like’. ‘Kijk eens’, denk ik dan, ‘Dat is mijn verdienste’. Als het medium waarvoor ik heb geschreven dan ook nog eens mijn artikel deelt, met al dan niet een compliment over mijn werk, gloei ik vuurrood.

Nog geen uur later is mijn artikel, samen met tientallen anderen die op dezelfde seconde werd gedeeld, in de vergetelheid beland. Een tweet van Trump en de moord op een gewaardeerd en erkend journalist hebben meer nieuwswaarde dan de vijf onbekende Surinaamse vrouwen die dit werden vermoord. Mijn artikel is zonder pardon naar het land der vergetelheid gekatapulteerd. Ik begrijp dat.

Mijn brandende trots is van korte duur en maakt al snel plaats voor nieuwe hoofdpijn. Waarover zal ik nu schrijven, opdat ik volgende maand nog mijn brood kan garanderen? En het circus begint opnieuw.

Onze schuld
Het heeft nog geen maand geduurd om te beseffen dat journalisten geen andere keus hebben dan meedraaien in de informatiestroom waar we allen zo afhankelijk van zijn, lezer en (eind-)redacteur. Het heeft me geen half jaar gekost om te beseffen dat ik daar geen deel van wil uitmaken. Mijn hele leven opboksen, elleboogduwen, smeken en een ander de loef afsteken opdat er één titel vijf seconden bovenaan je tijdlijn staat? Het heeft me nog geen twaalf maanden gekost om te beseffen dat ik geen voldoening haal uit deze werkwijze.

En dat is onze schuld. Ik zeg met opzet ‘onze’ omdat ik ook deel van de oorzaak ben. Het is ook mijn schuld. Ik draag bij aan die eenzijdige informatiestroom. Ik lees niet (alles) over Burkina Faso, China of Tadzjikistan. Ik klik zelfs niet op alle koppen die gaan over Noord-Korea, Afghanistan, Syrië, Brazilië en Amerika, de landen die momenteel veel media-aandacht ‘genieten’. Ik voel me daar schuldig over – en tegelijkertijd laat dat me weer belachelijk voelen. Ik kan toch niet alles lezen wat er in de wereld wordt gepubliceerd? Ik heb toch ook mijn eigen interesses? Jij toch ook?

Ik wil geen deel uitmaken van het publieke debat waarin journalisten (en lezers) elkaar openlijk op Twitter beschuldigen van ongelijkwaardige behandeling, superioriteit, nalatigheid, onverschilligheid en gebrek aan kritische vragen. Al moet ik hierbij de kanttekening maken dat dit in Nederland veel meer een trend aan het worden is dan in België (vooralsnog).

Noem me een ‘softie’, maar ik wil goed werk leveren, niet vechten.

Ik wil gewoon mijn werk doen. Daarvoor ben ik afhankelijk van de lezer en de eindredacteur, van de persoon die op die dag beslist wat nieuwswaardig is. Maar als aanvoerder van nieuws uit Suriname moet ik smeken en vechten voor een plekje in de krant of op de site, een plaats in de lezer zijn/haar interesseveld of aandachtsspanning. Ik word daar zo moe van.

Alle begin is moeilijk
Wat bijdraagt in mijn frustratie van alle artikelvoorstellen die me worden afgewezen, is dat ik het zelf begrijp. Wie ligt wakker van het feit dat Surinaamse burgers tien vingerafdrukken op de nieuwe eID-kaart moeten zetten, in plaats van één?

Niemand.

Wil ik mijn werk afhankelijk houden van de interesses van ‘het publiek’, van algoritmes en ‘het internet’? Een erkenning zo vluchtig, dat het warme gevoel van trots geen kans krijgt na te zinderen? Mijn eigenwaarde daalt, en het bevalt me niet. Mijn zelfvertrouwen wordt aangetast, en ik on

Dat is de crisis in mijn hoofd. Ik dacht journalist te willen worden, maar de voldoening die ik hier uithaal valt enorm tegen. Een stemmetje in mijn hoofd spoort me aan om te blijven knokken, werken en investeren in mezelf. Tenminste, wie hard werkt wordt beloond. Toch?

Alle begin is moeilijk. Wil ik het spel nu meespelen, om er later – mogelijk – de vruchten van te plukken? Of zal het spel alleen maar verruwen naarmate meer burgerjournalistiek zijn intrede doet? Zal de informatiestroom, die vandaag al zo een chaos is, meer en meer misbruikt ipv gebruikt worden? En wil ik daar onderdeel van zijn?

Wil ik groeien als journalist, of als onderzoekster? Schrijf ik artikels, of boeken? Bied ik mezelf aan bij dagbladen, of tijdschriften? Of hou ik mijn mond en haal ik alles uit de kansen die me vandaag worden gegeven, (vieze) spelletjes of niet?

Wat ik wel weet, is dit: mijn verhaal zal altijd belangrijker zijn dan de bedoeling die erachter zit. Dus schrijven zal ik. Of ik ook zal verkopen, is nog maar de vraag.

Meer dan alleen maar wit

Het is niet moeilijk om me uit de groep te halen. Ik ben niet de enige witte in Suriname maar meestal wel de enige aanwezige op dat moment. Als iemand me vanop een afstand moet omschrijven, is dat ook niet moeilijk: ‘die witte’. 

En daar is op zich niets mis mee. Ook ik gebruik de uiterlijke kenmerken van mijn medemens om ze te omschrijven. ‘Die dove’, ‘die dikke’, ‘die blonde’. Het is logisch, ik kan toch moeilijk zeggen: ‘die lieve’, wanneer ik niet weet of hij of zij wel lief is?

Natuurlijk zijn we meer dan alleen maar lang, kort, dik, dun, rijk of arm. Natuurlijk ben ik meer dan alleen maar wit. Maar dat lijken we vaak genoeg te vergeten, inclusief mezelf. Het frustreert me mateloos.

Gisteren liep ik rond met de gedachte dat ik donker getint was. Ik was ervan overtuigd: ik weet hoe het voelt om ‘zwart’ te zijn. En dat in een land waar ik ‘de witte’ ben. Maar ik denk, en dat is een aanname, dat donker getinte mensen zich ook zo moeten voelen in België: geviseerd.

Ik zal altijd ‘die witte’ zijn en blijven. Ik moet dat accepteren en zoals mijn mama zegt: ik kan mijn afkomst niet verloochenen (ik zou het ook niet willen).

Het gaat er niet om of we wit zijn,  donker, lang, kort, dik of dun. Het gaat erom dat we afwijken van de norm. We zijn ‘anders’. Ik ben anders. Daar weet de norm niet mee om te gaan.

De angst voor ‘anders’ is alomtegenwoordig en overal aanwezig, naar wat ik ervaar komt die voort uit onwetendheid, onzekerheid en onvoorspelbaarheid. ‘Anders’ durft het al eens ‘anders’ aan te pakken. Alleen de norm weet in een cultuur hoe het (niet) moet. De norm zit comfortabel in haar geaccepteerde bubbel.

‘Anders’ is een bedreiging voor de norm

Wanneer je afwijkt van de norm, is het jouw ongevraagde maar opgedwongen taak om aan ‘hen’ (= de norm) te bewijzen dat je méér bent dan alleen maar wit, zwart, dik, dun, gehandicapt, verminkt, rijk, doof, arm, lang, blind, kort of wat dan ook.

Het is een opdracht die me mijn hele leven zal achtervolgen. In België ben ik de norm, in Suriname de uitzondering. Ik maak me geen illusies. Je bent het, of je bent het niet. De norm word je niet.

Het is niet mijn doel bij de norm te horen. Niemand kan zijn afkomst verloochenen, alle pogingen ten spijt. Ik ben en blijf een trotse Belg, maar niet òmdat ik wit ben.

Noem het gerust een levensdoel, om aan ‘hen’ te bewijzen dat ik inderdaad wit ben, maar ook kan voetballen. Dat ik wit ben, maar ook kan schrijven. Wit, maar ook eerlijk. Wit, én passievol. Wit, eigenzinnig.

De norm zal me nooit omschrijven als ‘die journalist’ maar altijd als ‘die witte journalist’, en misschien (met wat werk) op een dag ook wel ‘die Belgische journalist’. Toch is het verschil tussen ‘die witte’ en ‘die witte journalist’ van onschatbare waarde.

Het is de erkenning van persoonlijke overwinningen, eigenschappen, verdiensten of gebreken van een persoon. We zijn meer dan alleen maar dun, doof, donker getint, arm of dik.

Ik ben meer dan alleen maar wit.

Mijn droom…

Een droomboom gemaakt door kinderen met een beperking zette me aan het denken. Nu mijn kinderlijke fantasie heeft plaatsgemaakt voor realisme, waar droom ik nog van? 

Dit weekend was ik als vrijwilliger aan het sporten met kinderen met een (motorische) beperking. Niet gemakkelijk, want sommigen konden niet zelf achter de bal aan lopen. Maar niet de fysieke uitdaging kreeg me stil, het waren de dromen die de kinderen – in zover mogelijk – en hun ouders zelf hadden opgeschreven.

Droomboom
Van ‘model worden’ en ‘nog meer mooie dagen zoals deze’ tot ‘dat mijn kind een onbeperkt leven kan leiden’. De dromen zette me stuk voor stuk aan het denken.

Ik ging op een andere manier naar mijn tien werkende vingers en twee functionerende benen kijken. Met een opgelucht, maar vooral dankbaar, gevoel. Ik kan doen wat ik denk, dat is eigenlijk niet zo vanzelfsprekend.

Twee dromen trokken extra mijn aandacht: ‘journalist worden’ en ‘ooit een wereldreis te maken’.

Na het lezen van deze twee voelde ik me in de eerste plaats meteen geslaagd. Ik heb bereikt waar anderen alleen van dromen. Niet omdat ze een beperking hebben, wel omdat ze mens zijn en dus, net zoals alle andere, dromen hebben.

Wat is mijn droom?
Aan antwoorden geen tekort, alleen leek ik niet in staat er maar ééntje uit te kiezen. Uiteindelijk was de dag om en staat mijn droom nog steeds niet op papier.

Wensen kan ik als de beste. Dat doe ik als ik een wimper vind, een kaars uit blaas of naar vuurwerk kijk. Dan wens ik een goede gezondheid, nog veel gelach met Quincy, dat er nooit meer files zijn, ik mijn artikel gepubliceerd krijg of dat ik morgen even gelukkig mag zijn als vandaag.

Maar een wens is geen droom.

Een droom vraagt om iets groots, een (algemeen) belang, een levenswerk.

Ik droom van gelijke kansen voor iedereen, een bewust leven, dat ik vijftig dingen tegelijk kan, kan tijdreizen, een goed mens word, nooit meer vroeg hoef op te staan of een perfect gebit dat niet gepoetst moet worden. Ik droom van een wereld zonder moorden, zonder haat en oorlog. Zonder armoede, ziektes, vrees, racisme, honger en (financiële) zorgen.

Eén droom
Een vrije wereld, waar iedereen durft zeggen wat hij denkt zonder negatieve gevolgen. Waar ik op twee plaatsen tegelijk kan zijn en kinderen graag naar school (kunnen) gaan. Ik droom van een wereld zonder grenzen, van onweerlegbaar vertrouwen in elkaar.

Maar de vraag was om één droom op te schrijven. Welke zou ik kiezen? Meer nog; welke heb ik eigenlijk in de  hand?

Ik kan mijn best doen gezond te leven, maar wanneer mijn oom stierf aan kanker was het niet omdat ik die ochtend een zak chips in plaats van een appel had gegeten. Ik kan eten kopen voor de zwerver op de hoek, maar wat met die honderden, duizenden, miljoenen, miljarden andere hongerige, waaronder ook kinderen?

Mijn droom is…

Ik droom van een leven als kwaliteitsvolle onderzoeksjournalist. Eentje die moorden, haat, oorlog, armoede, ziektes, hoop, vrees, racisme, liefde, honger en zorgen in vraag stelt. Een schrijfster die strijdt voor het vrije woord, de vrije wereld. Die schrijft zonder haar vertrouwen te verliezen, in haarzelf en de medemens. Eentje die met haar werk vragen doet rijzen.

Opdat we allemaal een bewust leven kunnen leiden, in verdriet én geluk.

 

Fotocredits (+omslagfoto): © Ruby Chin A Fat

WhatsApp Image 2018-10-06 at 17.34.31
Samen met enkele andere vrijwilligers van Global Shapers Paramaribo op de World CP Day.

Waarom altijd moeilijk doen?

Waar ik het een dikke twee jaar geleden nog ‘nodig’ achtte om alleen de wereld rond te trekken met niets anders dan mijn backpack, ben ik vandaag blij om na twee weken vakantie thuis te komen in ons ‘nestje’, zoals mijn mama dat zo mooi verwoord. 

De eerste twee dagen van ons Brazilië-avontuur sloeg ik mezelf voor de kop. Ik had het toch zo comfortabel thuis, waarom moest ik per se hier naartoe, waar ik niets ken, niets weet en niet eens de taal spreek? Is dat dan vakantie?
Waarom altijd dat ‘moeilijk’ doen?

41894038_2193625874238956_6984864764698558464_n
Belém, Brazilië – © Zoë Deceuninck

Mijn mama leest dit met een lach op haar gezicht, daar ben ik zeker van. Zij weet al langer dan vandaag dat ik het altijd ‘anders’ wil en niet voor ‘makkelijk’ settel. Daarom altijd dat moeilijk doen, omdat makkelijk ook maar ‘gemakkelijk’ is.
Maar eenmaal terug uit mijn (nieuwe) comfortzone, werd dat ‘gemakkelijke’ best aantrekkelijk.

De wereld is veel groter dan de aardbol die ons wordt voorgehouden in het derde leerjaar. Die nietigheid heb ik opnieuw mogen ervaren in Recife, een stad met drie keer zoveel inwoners als heel Suriname tezamen. Wolkenkrabbers kleuren de horizon, maar (ook) paard en kar nemen de autosnelweg. Nergens op de wereld heb ik een land gezien waar de kloof tussen arm en rijk groter is dan in Brazilië.

Het land zal me ongetwijfeld niet loslaten. Net zoals ik ben gegroeid in alle landen waar ik heb geleefd (en dat zijn er heel wat), heeft ook Brazilië mij grootgebracht tot wie ik ben vandaag.

41925184_1081405258693956_2197005926592937984_n
Recife, Brazilië – © Zoë Deceuninck

De aardbol is even complex als divers als bewonderenswaardig. Wij zijn dat ook.
Daarom zat ik afgelopen weken in Brazilië, vertrok ik in 2016 op wereldreis en woon ik nu de andere kant van de wereld.

Moeilijk kan. Maar makkelijk gaat ook.

Bij mijn thuiskomst is alles hier nog steeds hetzelfde. Dat geeft me een opgelucht gevoel en bewijst daarbij dat de drang om steeds opnieuw te gaan ontdekken (deels) is verdwenen. Het is oké om niet te weten wat ik achter de volgende bergtop zou zien.

Op dit moment wil ik gewoon zijn. Dat klinkt als vanzelfsprekend, maar lees de zin opnieuw en je beseft dat het niet zo is. Ik wil opgaan in de culturen van Suriname, onderdanig zijn aan haar natuur, meedraaien in haar maatschappij, onderdeel zijn van haar ontwikkelingen, en blijven.

41991079_726328954368587_3103347672199725056_n
Belém, Brazilië – © Zoë Deceuninck

Brazilië heeft me geleerd, gezien, gehoord en geproefd. Ik heb gerust, gedanst, gegeten, gekust, gekookt, gelezen, (veel) geslapen, gezwommen, gereden, gefotografeerd, gewandeld, gekocht, bezocht, genoten, gelachen en gedronken. Al bij al: eentje om te onthouden.

Hoewel de herinneringen aan Brazilië me dierbaar zijn, en ik niet alleen de wereld maar ook mijn relatie terug een stukje beter heb leren kennen, kan ik niet anders dan cliché met deze blog afsluiten: ‘Oost, west, thuis best.’

Want gemakkelijk kan toch (verdomd) verleidelijk zijn.

41889691_563301750768694_3386268584010317824_n
Recife, Brazilië – © Zoë Deceuninck

 

Dit is het

Tijd om stil te staan bij wat ik heb bereikt.

Als achtjarige was ik verknocht aan mijn dagboek. Wanneer de juf vroeg wat ik later wou worden, was mijn antwoord: ‘schrijfster’. Tien jaar later had ik een diploma fotografie op zak en vertrok ik met mijn hebben en houwen naar een kamer in Mechelen, waar ik journalistiek studeerde. Televisiejournalistiek weliswaar, want video was immers ‘de toekomst’.

Twee jaar geleden kreeg ik op mijn sollicitatiegesprek in Suriname de vraag waar mijn voorkeur naar uitging: schrijven, fotografie of video. ‘De combinatie’ was mijn antwoord. Chetskeys (de naam van het creatief mediabedrijf waarvoor ik werkte) heeft me geleerd wat ik (niet) wil. Ze hebben me geholpen in mijn integratieproces en daar ben ik ze ontzettend dankbaar voor.

Nu is het tijd voor mijn ‘eigen ding’. Telvisie mag dan nog steeds ‘de toekomst’ zijn, het is niet die van mij. En de achtjarige in mij heeft het altijd al geweten.

Mijn eerste tien dagen als freelance journalist zitten er ondertussen al op, en ik heb me in geen tijden zo goed gevoeld. Omdat ik weet wat ik wil, omdat ik voel dat dit het is, en omdat het nog lijkt te lukken ook! Afgelopen dinsdag had ik mijn eerste volledige pagina in een landelijke krant (Trouw Nederland) te pakken. Ik kon me de rest van de dag niet concentreren op ander werk. Ik zat hier maar, voldaan op mijn stoel, niets anders aan het doen dan genieten van het trotse gevoel dat me overspoelde.

Dit is het.

Er wordt gezegd dat je studententijd dé tijd van je leven is. Voor mij ligt dat toch even anders. Ondanks dat ik met veel plezier terugdenk aan die tijd, heb ik me zelden zo voldaan gevoeld als vandaag. En gisteren. En vorige week.

Ik kijk om me heen en ben tevreden met wat ik zie. Ik woon niet in een groot huis, al zeker niet vergeleken met de huizen waar mijn vrienden in België intrekken, noch is het even modern of echt vàn ons. Maar het is thuis. Ik heb het gevonden.

Elke cel in mijn lichaam beseft de strijd die ik hiervoor heb moeten leveren. Een strijd die ongetwijfeld nog niet gedaan is, maar de laatste weken wel even op pauze staat. Ik ben tevreden met mijzelf, met wat en wie ik rond me heb. Dat is een, voor mij, vreemd gevoel. Ik ben altijd iemand die méér wilt. Dat dit genoeg is, maakt me intens gelukkig.

Twintig dagboeken, een diploma fotografie en journalistiek, een wereldreis, een man, een verhuis naar Suriname en een pagina in een landelijke krant later lig ik gelukkig in de armen van mijn vriend.

Dit is het, en daar moest ik toch even bij stilstaan. Ik stel voor dat jij hetzelfde doet, want de mens is een vooruitstrevend wezen. We staan zelden stil bij wat we wél hebben en kijken teveel naar wat we nog meer willen. Daar maak ik mij ook 99% van de tijd schuldig aan. Maar zo vergeten we onszelf te appreciëren voor wat we al hebben bereikt, hoe klein dat ook moge zijn (in iemand anders ogen).

Woorden te koop

Ik heb mijn werk opgezegd. Vanaf 6 augustus ben ik officieel een fulltime freelance journalist. 

Twee jaar geleden schreef ik voor Surinaams dagblad de Ware Tijd een artikel over de Global Shapers Paramaribo (GSP), een vereniging waar tientallen jongeren zich vrijwillig inzetten voor een duurzaam Suriname. Vandaag mag ik me zelf kandidaat-Shaper noemen van deze organisatie.

De jongeren van GSP – wij – komen maandelijks samen, maar groeperen ons daarnaast ook in kleine werkgroepen, die verschillende projecten trekken. Op een meeting van laatst bevond ik me in de kantine van het universiteitscomplex. Ik zat er samen met onder andere Jamille, een mede-shaper die ik twee jaar geleden interviewde voor mijn artikel.

Jamille vertelde een anekdote. Een vrouw had hem namelijk benaderd in verband met een mogelijk project voor de GSP. Ze had over ons gelezen in een krantenartikel in de weekendbijlage Mens en Maatschappij van dagblad de Ware Tijd. In 2016. Hoe ze dat nog zo goed wist, was omdat ze het artikel had uitgeknipt en bewaard. Om nu, twee jaar later, contact op te nemen.

Jeukende vingers
Het was daar, op die meeting, dat de beslissing voor mij is gevallen – al beweert een ander stemmetje in mijn hoofd dat er nooit een andere optie bestond: ik moet verder schrijven. Schrijven, interviewen, onderzoeken, schrijven, verkopen, publiceren, schrijven, schrappen, meer schrijven, langer schrijven, beter schrijven. Schrijven. Alle uren van de dag en enkele van de nacht. Mijn vingers jeuken bij de gedachte. De constatatie dat ik impact maak met mijn woorden, hoe klein die ook moge zijn, is voor mij genoeg om mijn pen op te pakken.

Want niet alleen verdient elke samenleving het recht op het eerlijk woord, het verdient ook antwoorden op vragen die het niet durft, kan of wil stellen. Opdat de vrijwillige lezer zijn of haar eigen mening kan vormen, onafhankelijk van die van de journalist. Als ik met mijn woorden mensen kan aansporen te denken, spreken, handelen, dan is dat voor mij genoeg. Genoeg om mijn leven aan te wijden.

Roeping
Ze noemen het een roeping. Ik kan begrijpen van waar dat woord komt, een onzichtbare stem roept mijn aandacht telkens opnieuw naar dat lege papier, met lijntjes, zonder lijntjes, A4 of in vier gescheurd, wit of gekleurd. Zolang er inkt uit mijn pen zal vloeien zullen de woorden zich blijven vormen. Al is het maar omdat ik niet weet wat ik anders moet doen.

Maar roeping of niet, ik heb het altijd al gevoeld, soms geweten. Er is alleen één klein probleem: met doorzettingsvermogen en wilskracht alleen smeer je nog geen boterham. Hoe ik mijn geld zal verdienen nu ik mijn baan heb opgezegd, is een groot vraagteken. Het is nu de uitdaging om mensen te vinden die mijn woorden willen kopen. Die mijn zinnen willen lezen.

Ik geloof in mijn eigen kunnen.

En in de woorden van mijn mama: wie hard werkt, komt er wel. Misschien niet op tijd, misschien niet wanneer je het nodig hebt, maar het komt. Daar geloof ik in, en niet alleen omdat ik een blind vertrouwen heb in mijn mama, ook omdat ik er niet alleen voor sta. En hoewel liefde ook geen boterham smeert, kan het wel een hart verwarmen. Met een warm hart kun je niets anders dan goede dingen doen. Toch?

IMG_8227
© Quincy Westenburg

 

 

 

 

Vluchtgedrag

Soms vergt het meer moed om te blijven dan weg te gaan. Onlangs werd ik er door iemand in mijn omgeving op gewezen dat ik het niet echt naar mijn zin had in Suriname. Zij had die mening gebaseerd op het lezen van mijn blogs.

Het is namelijk waar dat ik schrijf wanneer ik me slecht voel. En dat ik dat ook deel. Omdat ik vind dat het leven niet alleen bestaat uit mooie Instagramfoto’s en succes, maar ook uit tegenslagen, verdriet, onmacht, kritische vraagstukken en zoektochten. En daar moeten we niet geheimzinnig over doen. Dat mijn blog zich heeft getransformeerd van een schoolopdracht tot het dagboek van een wereldreiziger naar de donkere pagina’s van een immigratie-zoektocht, moet dan maar zo zijn. Ik ga er ergens vanuit dat weinig mensen me lezen, wat het ook gemakkelijk maakt om mijn gevoelens bloot te leggen.

Een collega van me gaf ooit een reactie op één van mijn eerste blogposts in Suriname. Ze vond het mooi dat ik me zo kwetsbaar durfde openstellen, en gaf aan dat zulke mensen zeldzaam zijn geworden. Een jaar later probeer ik me nog steeds sterk te houden onder de druk van ‘het kwetsbaar zijn’. Jezelf kwetsbaar opstellen komt je namelijk niet altijd ten goede in het leven, en al zeker niet in het bedrijfsleven, heb ik zo mogen ondervinden. Maar je kan als persoon ook kiezen naar wie je luistert.

Naar zij die je de verkeerde kant opsturen omdat ze profijt willen halen uit jouw tegenslagen, of naar zij die respect hebben voor wie je bent, inclusief alle gebreken. Laatste dagen betrap ik mezelf op een gevoel dat ik wil wegtrekken. Colombia. Brazilië. Equador. Cuba. Het ligt allemaal niet zo ver, vergeleken met België. Gaan reizen, terug al schrijvend op de lange busritten, wandelend door onbekende paden, verdwalend in een koffiehuisje, al lezend in de luchthaven of een uitdaging vinden in het bestellen van eten. Onverstoord mijn ding kunnen doen en niemand die me kent. Met rust gelaten worden.

Hoelang ik weg zou gaan, dat weet ik niet. Weken? Maanden? Ik heb alleen de neiging om er even tussenuit te gaan. Maar ergens is er ook dat waarschuwende stemmetje in mijn achterhoofd: is dat wel de oplossing? Want je kan reizen, en blijven reizen, en bus na bus, vliegtuig na vliegtuig, kilometer na kilometer ontdekken, maar op een gegeven moment stopt het ook. En wat dan? Heb ik het niet al moeilijk genoeg in mijn zoektocht naar een thuis?

Ik vlucht omdat ik moe ben van te blijven. Mijn vingers jeuken naar de pagina’s van mijn dagboek, waar niemand me tegenspreekt. Mijn oren jeuken naar de stilte van een pittoresk hostel in het midden van de bergen, waar niemand me aanspreekt. Mijn lichaam verlangt naar een plaats die niets anders dan tijdelijk kan zijn. En wat dan? Want tijdelijk heeft ook zijn limiet.

Mijn egoïstische ‘ik’ heeft het gehad met iedereen die het altijd beter lijkt te weten. Mijn gezellige ik wil met wat vrienden op terras gaan zitten. Mijn liefdevolle ik wil met Quincy de avond doorbrengen in het kaarslicht. Mijn nieuwsgierige ik wil het politieke landschap van Suriname verder ontdekken, mijn toekomstige ik wil zich geen zorgen maken om haar bankrekening en mijn rustige ik wil een plek voor zichzelf blijven bouwen, waar het op een goede dag kan thuiskomen.

Wil ik kans maken op zo een plek, moet ik blijven. Omdat ik voel dat het mogelijk is, hier in Suriname waar al mijn vraagtekens liggen en naar ik zoek ook de antwoorden. Omdat er een vibe van mogelijkheden en potentie in de lucht hangt. Onzichtbaar, maar tegelijk heel aanwezig. Ik voel het in mijn vingertoppen, maar kan het (nog?) niet grijpen.

Ik mis België. Vooral op dit moment, wanneer iedereen zo nationalistisch doet tijdens het Wereldkampioenschap en een Jupiler zoveel beter smaakt wanneer de Rode Duivels spelen. Maar ook in België zat ik met dat onrustig gevoel, dat mogelijks nog groter was. Of ik het naar mijn zin heb in Suriname is niet de juiste vraag. Hoewel ik een haat-liefde-relatie met dit land aan het ontwikkelen ben, is er die vibe van mogelijkheden die me met een onzichtbare draad aan dit land bind. En die draad wil ik niet doorknippen, want het is alles waar ik op terugval. Vraag me liever om vanavond een biertje te gaan drinken.

 

Haar vergeet je niet

We kunnen niet allemaal over de oorlog schrijven, maar we kunnen wel schrijven over de dingen die er toe doen. Dat is mijn opvatting na het lezen van ‘Onze vrouw in Aleppo’ van de Italiaanse oorlogscorrespondente Francesca Borri.

De iet-wat onnozele titel van haar boek moet je echter niet doen fronsen. Het wordt al snel duidelijk dat deze vrouw een langzame dood sterft in de ruïnes die ooit Aleppo waren. Dit in tegenstelling tot de geschatte 220.000 doden in Syrië, vrouwen, mannen, jongens, meisjes, baby’s, vaders, moeders en kinderen die met één kogel, één mortiergranaat, één raket, één bomexplosie, één messteek het leven laten. Na het lezen van Borri’s woorden, zou je het bijna als genade gaan beschouwen; het einde van de wanhoop voor ieder van hen.

“Het bevestigde aantal doden is 150.000, het geschatte aantal 220.000 Syriërs. De Verenigde Naties is gestopt het aantal doden bij te houden. Het is te lastig om te berekenen, de bronnen zijn onbetrouwbaar, verklaren ze. In plaats van de oorlog te stoppen, zijn ze gestopt met het tellen van de doden.
De jongeman moppert, hij staat erop me de namen van de doden te vertellen, een voor een. Hij weet niet dat de doden in Syrië voor ons zelf geen nummer meer zijn.”

Ze beschrijft de hypocrisie onder de journalisten en mediabazen als geen ander. Hoe ze amper betaald krijgt voor haar werk ter plekke, hoe een collega-journalist haar in de richting van een sluipschutter stuurde omdat hij eerder wou aankomen bij de protesten aan de andere kant van de stad. Ze schrijft over de moordende concurrentie onder de aanwezige journalisten, die voor 70 Amerikaanse Dollar per artikel elkaar de loef afsteken. Ze schrijf hoe in het begin iedereen haar belde, en nu haar telefoon stil staat. Ze benadrukt hoeveel journalisten er in september 2012 in Aleppo waren, en hoe er nu niemand meer overblijft. Hoe eindredacteuren aanbevelen om vanuit Italië of Caïro over Syrië te schrijven, want alles staat toch online. Alles staat op YouTube. En hoe uiteindelijk, na anderhalf jaar, niemand haar artikels meer koopt. Want het interesseert niemand meer.

Het interesseert niemand dat de helft van de Syrische bevolking is uitgemoord.
Ook mij niet.

Maanden aan een stuk schreef deze vrouw over gruwel, wanhoop, wreedheid, gewelddadigheid en pijn. Alle mogelijke woorden heeft ze gebruikt, alle bijvoeglijke naamwoorden uitgeput. Haar laatste pagina’s van haar boek schrijft ze in Amsterdam. “Het gewone leven boezemt me nu meer angst in dan heel Syrië” zegt ze daarover. Het is onze onverschilligheid die beangstigend is.

Ik heb er een maand over gedaan het boek van Borri uit te lezen. Het is namelijk geen boek dat je er zomaar even bij pakt om tien minuten te doden. Gisterenavond las ik de laatste vijftig pagina’s en bleef ik nadien verslagen in mijn zetel zitten. Ik wist niet wat ik moest gaan doen. De nare nasmaak van 220.000 doden bleef in mijn mond hangen. Ik probeerde me een voorstelling te maken van 220.000 mensen. De helft van de Syrische bevolking. De helft van Suriname. Maar dan nog, het cijfer blijft te abstract.

2. 2. 0. 0. 0. 0. 

De schaamte van mijn onverschilligheid is niet iets dat ik gisteren niet zomaar van me kon afschudden. Gewoon verdergaan met het leven leek me niet eerlijk. Dus zat ik daar in mijn zetel. Tot ik ben gaan afwassen.

Het is de hypocrisie. Gebeurtenissen zo onbeschrijfbaar dat alle bijvoeglijke naamwoorden nog steeds geen oorlog omschrijven.

Gebeurtenissen die we met ons verstand niet kunnen vatten.
Omdat we het niet willen zien.

Ik benijd Borri niet. Ik ben ook niet jaloers. Als ik dan al iets voel voor deze vrouw is het medeleven en respect. En misschien, ergens, een beetje begrip. Begrip omdat ze zichzelf heeft verloren in informatie die moest veranderen. Begrip omdat ze heeft gezien. Ik heb ook gezien, al was het dan geen oorlog.
Ik stel niet te begrijpen wat een oorlog is, want die heb ik niet meegemaakt. Het is de onmacht die Borri uitschreeuwt, pagina na pagina: “Waar blijven wij? Waar blijft de hulp? Waar blijft het Westen?” Ze probeert onze onverschilligheid te begrijpen, maar faalt daarin. Want ze heeft gezien, en kan ze haar blik niet meer afwenden. Wij hebben niet gezien. Wij Surinamers, wij Amerikanen, Peruanen, Afrikanen, Europeanen.
Wij willen niet zien. Onze eigen problemen, dicht bij huis, vertroebelen ons zicht van de Syriërs.

Onverschilligheid, of onmacht? 

 

Borri schrijft dat ze zich gefaald voelt. Twee jaar belichaamde ze de oorlog. Ze verloor haar normen en waarden en spreekt op een gegeven moment zelf over obsessie. Maar ze stelt zich ook de vraag:
“Wie is er nu eigenlijk gezonder van geest? Iemand die verdergaat met zijn leven of iemand die het niet kan loslaten? Iemand die zijn blik afwendt of iemand die blijft kijken? Iemand die niet van zijn stuk raakt door 110.000 doden, na twee jaar oorlog? Wie van de twee is er nu eigenlijk gezonder van geest? Iemand die gevoeliger is? Iemand die blijft kijken of iemand die zijn blik afwendt?”

Ik ga niet mijn tas oppakken en het eerstvolgende vliegtuig naar Syrië pakken. Dat wil ik niet en durf ik niet. Maar de woorden van Borri zet me nog meer achter mijn schrijftafel. Ik kan en wil mijn pen oppakken. Niet om te schrijven over een Syrië dat ik nog nooit heb gezien, want tegenwoordig werken oorlogscorrespondenten ook vanuit Brussel, maar om te schrijven over wat ik zie. Hier in Suriname. Waar geen oorlog woedt. Maar de de volgende woorden voor altijd toepasbaar blijven:

Borri: “Ik geloof namelijk dat het feit dat we niet tot samenwerking in staat waren een van de grootste fouten van ons journalisten in Syrië is geweest. Voor mij is journalistiek, en dan gebruik ik David Randalls woorden: de poging om te achterhalen wat er zich in de wereld afspeelt door het te vragen aan mensen die soms niet willen praten, soms zelf ronduit vijandig zijn. Het is geen persoonlijk avontuur, maar een gezamenlijke onderneming waaraan iedereen bijdraagt met een stukje begrip.”