Werken in de tropen: Aflevering 1

Laatst had ik een interview met de advocaat van de president van Suriname. Dat is even intimiderend als het klinkt.

Het begon als volgt. Ik legde uit waarom ik in zijn kantoor zat (wat ik ook al over de telefoon had gedaan, maar toch altijd een goede ijsbreker is) en hij reageerde met een indringende stilte. Een minuut lang keek hij zwijgend naar mij, en ik naar hem. Het deed me denken aan dat spelletje waar je elkaar in de ogen moet kijken. Wie het eerst lacht is verloren. Alleen was dat helemaal geen humoristische setting en stond het lachen me niet bepaald aan de lippen. Dus ik bleef naar hem kijken. En hij naar mij. Het enige wat ik me van die minuut kan herinneren is hoe helder zijn ogen waren. Maar de kleur ervan ben ik vergeten. Het zal wel geen bruin geweest zijn.

Vraag me niet hoe, maar we geraakten aan de praat. Hij doorbrak de stilte. Dat moest ook, want de bal lag in zijn kamp. Wat bleek? Hij heeft een rechtszaak lopen tegen het magazine waar ik voor schrijf. Op dat moment vervloekte ik mijn hoofdredacteur. Zo relevante informatie kan je toch niet nièt met mij delen, wetende dat ik hem ga spreken? (Achteraf bleek dat de hoofdredacteur het ook niet wist, wat op zich ook vreemd is, maar goed)

Dus daar tegenover me zit de advocaat van de president. In een kantoor dat het allure heeft van een advocaat die op het punt staat om failliet te gaan. Alleen aan hem zelf is te zien dat hij goed bij kas zit. Gouden ketting, gouden armband, gouden ringen (waarvan één trouwring) en formeel gekleed. Grijze baard, bruine tanden, rechthoekige bril, weinig haar op het hoofd. Hij loopt met voorovergebogen schouders, waardoor hij een kop kleiner is dan mij. Ik denk dat hij leidt aan hernia, maar ik ben geen medicus dus wie ben ik om dat te zeggen. Hoe dan ook, eenmaal aan zijn bureau is het duidelijk wie het voor het zeggen heeft. Wanneer we praten over de president, steekt hij een sigaret op.

Hij lijkt niet veel zin te hebben in het interview. Dat zegt hij ook op een bepaald moment. ‘Ik wil weg.’ Want het is vrijdag, en vrijdag gaat hij naar zijn land. De advocaat van de president is eigenlijk gewoon een boer. Met kippen, koeien en zelfs varkens (wat zo goed als zeldzaam is in Suriname). Hij heeft gezegd hoeveel hectaren aan land hij had, maar dat aantal ben ik vergeten. Het was veel, want mijn mond viel open.

De boer die de president verdedigt. In een zaak die Suriname al sinds de jaren ’80 bezig houdt. Je zou denken het kan alleen in Suriname. Maar de advocaat van de president is – logischerwijs – geen dommerik. Ik denk dat hij de meest intelligente man is die ik ooit heb geïnterviewd. Hij was zwijgzaam. Héél zwijgzaam, denkt hoorbaar na voor hij praat. Beantwoord vragen met een vraag. En hij is absoluut geen doetje. Kan ook niet, want hij is de beste strafpleiter die Suriname heeft. Ben je opgepakt voor moord, word je verdacht van drugssmokkel of heb je enkele vrouwen verkracht, dan klop je aan bij de advocaat van de president. Hij verdedigt de grootste verdachte criminelen, en slaagt daar nog best veel in ook. Hij staat voor iedereen klaar. Voor een prijs die hij niet met mij wou delen.

Waarom hij uiteindelijk tegen mij is beginnen praten? Misschien waren het mijn blauwe ogen (wat hij meerdere malen benadrukte). Misschien het feit dat ik daar toch al zat. Of misschien omdat ik mezelf ook moest blootgeven. En dat deed ik zonder aarzelen. Zowel de journalist als de advocaat stelt vragen om zijn of haar brood te verdienen. Maar zet een journalist tegenover een advocaat en het gesprek krijgt een andere dynamiek. Dan weet de journalist dat hij ook moet inboeten.

Hij wou weten of ik de grote liefde al had gevonden, wat ik in Suriname deed, waarom ik in Suriname bleef, of ik een huis had, wat ik in het weekend nog zou gaan doen en ik verloor even het doel van mijn gesprek uit het oog toen hij uitweidde over Nederland, de (ook onbewuste) huidige invloed van de ex-kolonisator in Suriname en het feit dat hij was geschrokken toen hij voor het eerst in zijn leven een witte man op een vuilniswagen zag. Want hij kon er met zijn – toen nog jonge – hoofd niet bij dat witte mensen ook vuil werk doen. Dat was hem niet aangeleerd.

Na twee uur verliet ik zijn kantoor. Met twee pagina’s aan notities, één onbeantwoorde vraag, drie foto’s op mijn camera en vijf complimenten rijker. Dat was het leuke werk. Nu nog de uitwerking.

De bende van vier

We waren met vier. Emmylie, Shauni, Leen en ik. Shauni is rost, Leen is blond, Emmylie bruin(blond) en ik zwartharig. Ik was into Tokio Hotel en voetbal. Shauni into judo, Emmylie into dans en Leen into muziek en creativiteit. Allemaal volgden we dezelfde opleiding fotografie, niemand heeft er iets (professioneel) mee gedaan. Samen doorstonden we de puberjaren van het middelbaar. We veranderden van liefjes, kledingstijl en interesses.

We studeerden af in juni 2012, inmiddels zeven jaar geleden. Gedurende de jaren die volgden hielden we elkaar in het oog. We gingen studeren en werken. We verplaatsten en verhuisden, we reisden. We vielen verliefd en volgden ons hart. Het bracht ons naar Kortrijk, Desselgem, Wetteren en Paramaribo. En altijd was er tijd voor een steak in de Amadeus (restaurant) van Gent. Daar zaten we met zijn vieren, soms met drie. We evolueerden van puper tot twintiger. Van losgeslagen projectiel tot doelbewuste volwassenheid. We dromen en ontdekken. En inmiddels bleven we niet bij elkaar, maar wel met elkaar.

We zijn nog steeds met vier. Eentje zit aan de andere kant van de oceaan (dat ben ik). De ander is afgelopen weekend getrouwd (dat is Shauni). Leen is zwanger en Emmylie heeft een huis gekocht. Zo vertelde ik het tegen Quincy. Ik zei: we zijn goed bezig. Hij vroeg: is dat zo? Op zijn nonchalant-serieuze manier waardoor ik elk van zijn vragen serieus ga overwegen.

Het antwoord is nee. Niet omdat je bent getrouwd, ben je vanzelfsprekend gelukkig (vraag dat maar aan Mélanie Trump). Niet omdat je zwanger bent, ben je goed bezig. Niet omdat je een huis hebt gekocht, heb je een thuis. Niet omdat je speciaal loopt te doen in Suriname, geeft het leven voldoening.

De keuzes van mijn vriendinnen (de successen, als u het zo wilt noemen) doen een vreemd gevoel van jaloezie in me opborrelen. Ik wil ook wat zij hebben: een eigen huis, een ring, een baby. De drie dingen die ons leven zogenaamd betekenis zouden geven. Maar het leven is, in tegenstelling tot wat de economie ons wil doen geloven, niet gestoeld op mijlpalen. Een stap vooruit betekent niet vanzelfsprekend een succes. Niet het turven van verworvenheden, maar het feit dat we durven brengt ons waar we zijn vandaag. En het is oké om niet te willen, of (nog) niet te hebben wat van het ‘normale’ leven wordt verwacht. Maar dat is moeilijk. Want de verleiding om bij de norm te horen is groot. Ook bij de mensen (waaronder ik) die beweren het liever ‘speciaal’ te doen, ‘anders’ aan te pakken. Want wat is specialer dan je eigen trouwdag? Wat is meer bijzonder dan het geven van een mensenleven? Wat is mooier dan het (op)bouwen van je eigen (t)huis?

Toch moet het kunnen met minder. Daarom ben ik laatst in de zetel gaan liggen. Ik ben gaan nadenken waarom ik gelukkig mag zijn (probeer het maar eens, het is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt). Mijn antwoord luidde als volgt: het contact met met de meisjes van de voetbal gaat steeds beter (de aanhouder wint). Ik woon in een leuk huis dat weliswaar niet van mij is (maar toch een beetje van mij is). Ik begin steeds meer van Max (de hond) te houden. Ik ga héél graag naar het werk. Ik word elke dag wakker met de zon. Ik heb veel energie. Ik heb vrienden (ook in Suriname) die om me geven. En mijn hart gaat na drie jaar nog steeds sneller kloppen als ik mijn vriend (Quincy) twijfelend naar een menukaart zie kijken (niet wetende waar hij zin in heeft). Maar, en dit is misschien nog wel het belangrijkste van allemaal, als ik met een magische toverstok nu iets aan mijn leven kon veranderen, zou ik niet weten wat. Ik ben voldaan.

Na het oplijsten van mijn geluk viel ik in slaap.

Toch werd ik (diezelfde avond nog) wakker met een sluipende honger naar meer. Alsof ik ook iets moet bereiken. Alsof ik niet al iets aan het bereiken ben. De voormalig hoofdredacteur van Knack.be zei eens ergens in een interview: die dag waarop je zegt, dit is het, ik wil verder niets bereiken, bestaat niet.

Ten slotte kwam ik (gisteren) tot mijn conclusie: het gaat niet goed met mijn vriendinnen omdat ze zijn getrouwd, een baby verwachten of een huis hebben gekocht. Het gaat ze goed omdat ze hun hart hebben gevolgd, op hun tempo en hun manier. Ik ben trots op mijn vriendinnen, omdat ze hebben besloten het leven te beleven, in te vullen, te delen en uit te breiden. Ik gun ze hun keuzes en genot, want ik weet dat ze het hebben verdiend. Dat wist ik al op de middelbare school.

De drang naar meer is daarom niet iets om te verafschuwen, jaloers op te zijn, opzij te schuiven of af te blokken. Het is een motivatie om te omarmen. Want wie trouwt, moet de volgende dag ook nog de vuilzakken buitenzetten, de afwas doen, zal ook nog ruzies maken en compromissen sluiten. Wie bevalt of een huis koopt, moet ook nog naar het werk, het huis opkuisen, de planten van water voorzien, de hond eten geven of de tafel afruimen. Het huishouden, en dus ook het leven, gaat gewoon door.

Het is daarom de kunst tevreden te zijn met wat het is. Leven. En dat is misschien nog wel het moeilijkste van allemaal. Maar er is geen sprake van geluk, als er geen genoegen is met minder.

Hoe word ik correspondent?

In mei 2020 zijn er verkiezingen in Suriname. Dat is niet alleen heel spannend omdat er twintig jaar wordt geëist in een strafzaak tegen de huidige president (die zich op 73-jarige leeftijd voor nog een termijn van vijf jaar verkiesbaar stelt), maar ook omdat Zoë Deceuninck de kans krijgt hierover (allebei) te berichten voor binnenlandse én buitenlandse media.

Als dat lukt, tenminste. Want in België lopen maar weinig mensen warm van een oude man die zijn macht niet wil afstaan en ook in Nederland is de aandacht voor hun voormalige kolonie aanzienlijk minder dan tien jaar geleden. Al durven ze voor Bouterse wel een uitzondering te maken. Zozeer zelfs, dat alles in dit land volgens een Nederlandse redactie de schuld van Bouterse is. Ook als hij met een onderwerp weinig tot niets te maken heeft moet Bouterse zijn naam in de krantenkop, in de heilige overtuiging dat hij lezers aantrekt in plaats van afstoot (zoals dat hier wel eens het geval is).

Ik wil de tijd tot aan de verkiezingen gebruiken om enkele spraakmakende artikelen te maken. Parbode, mijn Surinaamse werkgever, geniet daarbij mijn prioriteit. Niet alleen omdat ik het gevoel heb dat ik in het magazine kan schrijven zoals ik altijd gedroomd heb (vrij en ambitieus), maar ook omdat publicaties in de Parbode worden gelezen door mensen die genoegen nemen met ‘de waarheid’, of tot zover ik in staat ben die op papier te zetten.

Op verschillende sociale media noem ik mezelf correspondent. In mijn ogen is een correspondent een journalist die vanuit een ander land berichten maakt voor het ‘thuisfront’, de plaats waar de werkgever woont. In mijn geval is Nederland (af en toe België en al één keer Frankrijk) mijn thuisfront. Dat ik berichten vanuit Suriname heb geschreven voor een thuisfront maakt van mij een correspondent. Geen geweldige, want ik moet nog veel leren. Ook geen succesvolle, want daarvoor moet ik nog téveel leren. Maar als ik eerlijk ben tegen mezelf kan ik me (nog?) niet vinden in mijn zelf-opgeplakte titel.

Ik ben een journalist. Dat weet ik, omdat ik voel dat ik de journalistiek belichaam. Ik ga ermee slapen en sta ermee op. Dat weet ik, omdat ik gek zou worden als ik niet meer zou schrijven over onderwerpen die de levens van mijn omgeving beïnvloeden en veranderen. Omdat mijn vingers jeuken als ik lang (een week) niet geschreven heb. Omdat mijn honger naar verhalen nooit stilt, en meer nog omdat ik onderdeel wil zijn van verhalen die niet over mij gaan, maar waar ik desondanks wel het fijne van wil (en mag) weten in mijn functie als journalist. Ik ben een journalist omdat ik wil schrijven, vertellen en bijdragen.

Een correspondent is meer dan een journalist. Een journalist moet het verhaal kaderen in de omgeving waar die woont. Dat is soms moeilijk en andere keren onmogelijk, en al zeker voor een buitenlandse journalist. Die moet zich allereerst kaderen in de leefwereld waar hij de verhalen hoort, om ze nadien – net zoals elke andere journalist – te onderzoeken en vertellen. Een correspondent moet diezelfde verhalen ook weten te vertalen naar de leefwereld van het thuisfront. Een verhaal dat hier op zich al interessant genoeg is omdat het de levens van Surinaamse burgers beïnvloedt, is voor het thuisfront vaak niet interessant (genoeg). Daar kan ik inkomen. We kunnen en willen niet van alle ontwikkelingen in alle landen ter wereld op de hoogte blijven,. Het is verder ook niet aan mij om te beslissen wat interessant genoeg is, daarvoor is er een eindredactie. Tot daaraan toe kan ik volgen.

Maar wanneer verhalen op vraag van datzelfde thuisfront ook nog eens ‘opgeleukt’ moeten worden opdat de lezen het wel zal lezen, haak ik af. Eens zei mijn schoonheidsspecialiste spottend tegen mij dat Nederlanders (ze ging ervan uit dat ik uit Nederland kwam) graag denken dat alle Surinamers in kartonnen dozen wonen. En ze had geen ongelijk. Ramptoerisme is de Nederlandse (net zoals de Belgische en over het algemeen de westerse) samenleving niet vreemd. We lezen (graag) over armoede, oorlog, onderdrukking, onderontwikkeling en ongeluk. Het geeft ons het gevoel dat we zelf wel goed bezig zijn.

Vanuit het thuisfront krijg ik geregeld commentaar op mijn teksten. Opvallend is dat België veel minder commentaar levert dan Nederland, hoewel het ook niet correct is om alle Nederlandse media waarvoor ik al heb geschreven over éénzelfde kam te scheren. Daarbij: ik heb vanuit Suriname maar voor één Belgisch medium geschreven dus de vergelijking is scheef. De commentaar die daarbij het hardste aankwam, is dat mijn teksten lijken op een Wikipedia-pagina (met andere woorden: iedereen kan dit schrijven). Ik zou – en dit stond letterlijk in de e-mail – te feitelijk schrijven waardoor de tekst niet meer aantrekkelijk was. Nu, maanden na die toch wel pijnlijke mail, kan ik het beter relativeren. Voor een opsomming van de feiten gaat iemand inderdaad naar Wikipedia, voor een belevenis van de gebeurtenissen durft men de krant er nog bij te pakken.

Volgens Google heeft de correspondent een ‘nadrukkelijke rapportagetaak’. Maak daar in mijn ogen gerust ‘reportagetaak’ van. Het thuisfront moet de palmbomen horen ruisen, het zweet op de lippen proeven en de spanning (be)grijpen bij het lezen van mijn verhaal. Anders lezen ze niet. En nu komt het onverklaarbare: in de Parbode lijkt dit als vanzelf te gaan. Mijn verhalen tellen zowel feiten als adjectieven en zetten naast de boodschap ook nog eens de sfeer neer. Elk verhaal een beetje beter, met steeds meer (achtergrond)kennis en balans. Voor mijn correspondentie gebeurt het tegenovergestelde. Ik wil het ‘juiste’ (lees: meest realistische) beeld graag neerzetten, dat mijn artikel vervalt tot een woordensoep aan feiten.

Mijn laatste correspondentie is daardoor afgeblazen. Eerst werd me toegezegd, waarna ik op onderzoek uitging en zoveel informatie verzamelde dat ik door het bos de bomen niet meer zag. Ondanks dat ik op verschillende noemenswaardige locaties was geweest (waaronder de goudvelden) leek ik niet in staat één verhaal te vertellen: hét verhaal. Ik heb het tot drie keer toe geprobeerd, waarna de eindredactie uiteindelijk afzegde. Dit is de tweede keer dat ik het meemaakte, eenmaal voor een Belgische (toekomstige) werkgever en nu voor een Nederlandse. Over demotivatie gesproken. Wat houdt me over de toetsen gebogen?

Simpel: koppigheid. Ik wil het kunnen. Niet zozeer om de centen (die natuurlijk bijdragen) en de erkenning van mijn naam in een voor mijn vrienden en familie herkenbaar blad, maar meer nog om mezelf niet teleur te stellen. Ik wil aan mezelf bewijzen dat ik het kan, ook al is niet iedereen het daarover eens. Het is mijn droom, niet alleen om journalist, maar ook correspondent te worden. Om de wereld (lees: het thuisfront) te vertellen wat er net naast mij gebeurt. Daarom zijn de verkiezingen in Suriname een kans. Ik heb nog een jaar om me te klaar te stomen. Dan moet ik er klaar voor zijn.

Ik hou jullie op de hoogte.

varens

Niet voorbereid

De tranen springen me in de ogen als ik terugdenk aan mijn vakantie in België. Wat heb ik genoten. Er is toch een bepaalde menselijke warmte die alleen je vrienden je kunnen geven. Fietsen door mijn eigen stad, oog in oog met mijn eigen geschiedenis, samen de zonsondergang tegemoet, lachen om het verleden en dromen over de toekomst. Een toekomst die we weliswaar allemaal apart zullen doorbrengen, maar die voor altijd verbonden blijft met ons verleden.

Iedereen zoekt. Is het niet in relaties dan wel in een plaats om te wonen of werken.

Ik mag dan wel aan de andere kant van de oceaan wonen, ik leef hetzelfde leven als mijn vrienden thuis. Op zoek naar een huisje, tuintje, boompje. Ik heb het lang ontweken en moest per se voor op wereldreis om het te ontwijken, maar ik veronderstel dat het leven onvermijdelijk is. Een mens moet nu eenmaal ergens wonen, is geneigd zijn of haar leven te delen en als het nog eens kan om zich ook te gaan vermenigvuldigen. De zoektocht naar hoe dat huisje, waar dat tuintje en welk boompje daarbij komt kijken brengt ons mooie dagen en donkere dagen, waar de wereld op lijkt te vergaan, maar dat uiteindelijk toch niet doet.

Ik ben niet alleen in mijn falen. Dat was zo’n grote opluchting dat ik er nu bijna om moet lachen. Ik ben even alleen in mijn zoektocht als mijn vrienden thuis. We zoeken allemaal naar wat bij ons past. En niet alles past bij iedereen. Ik weet enkele dingen zeker, maar veel meer weet ik niet. Dus ik probeer maar. Dat doen we tenslotte allemaal.

Zo goed als ik was voorbereid op mijn vakantie in België, zo hard ik heb genoten van elke dag die dat me heeft gebracht, zo vergeten was ik dat ik ook nog terug naar huis moest. En dat moet ik, zoals iedereen, alleen.

Ik ben me vergeten voorbereiden op mijn terugkomst in Suriname. Dat was toch thuis geworden, dus had geen uitleg meer nodig, dacht ik. Daar heb ik me vreselijk in mispakt. Want daar komt het dan: de twijfel.

Ik heb lang genoeg in Suriname gewoond om te weten hoe mooi het leven in Europa kan zijn. Welke voordelen dat met zich meebrengt. Maar ik ben ook opgegroeid in België, en weet dus ook hoe lelijk het leven in Europa kan zijn. Alleen zag ik dat even niet, verblind door het woord ‘vakantie’ en ‘vrijheid’. Geen frustraties om vertraagde treinen, geen spits naar het werk, geen racistische opmerkingen, geen verplichtingen, geen verwachtingen.

Al wat ik zag was wat – volgens mij – elke Surinamer ziet: ontwikkeling, mooie straten, infrastructuur, voorzieningen, veiligheid, verzorgd materiaal, vooruitgang, zelfstandigheid, vrijheid.

Ik weet enkele dingen zeker, maar meer dingen weet ik niet.

Zo weet ik niet op wat mijn leven hier in Suriname gaat uitdraaien. Of het me lukt om migrant te blijven. Of ik genoegen neem om altijd de buitenlander te zijn. De buitenstaander. Of de prijs die ik betaal (het achterlaten van mijn familie, mijn vrienden, mijn geschiedenis) niet te hoog wordt. Of ik niet ook gewoon in een mooi huis wil wonen zonder dat ik me druk moet maken of ik veilig ben het moment dat ik de deur uitstap.

Ik heb het altijd anders gewild, maar nu ik zelf anders ben, weet ik niet zeker of ik het wel kan dragen. De toekomst zal het moeten uitwijzen. Ondertussen hou ik me vast aan mooie herinneringen. België heeft me gevormd tot wie ik ben vandaag, maar Suriname is nu al een deel van wie ik zal worden.

Koekjes van geluk

Dit zijn heel mooie dagen. De zon. Mijn land. Mijn familie. Mijn stad. Mijn mensen.
Het heeft veertien maanden geduurd, maar hier zijn we dan.

Thuis op vakantie.

Rechte rug, ontspannen schouders.
De trein raast door en ik blijf wandelen.
Verblind door de filter van het tijdelijke, zonder de noodzaak om mij aan te passen, verblijf ik in het heden.

Er is een wetenschap
die stelt dat deze dagen niet verloren gaan. Deze koekjes van geluk.

Schaamteloze tranen in een bruin café
goede gesprekken tussen gedeeld bloed
verwondering om succes. Trots op wat altijd al je familie is geweest.

Ontvangen en bevangen in de armen die me hebben grootgebracht.
Mijn moeder.
Een blinde warmte, gevoed door de liefde van het verleden en vanzelfsprekendheid van morgen. De vreugde in mijn ogen weerspiegelt in die van haar.
Zij zijn bruin. De mijne blauw.

Over het algemeen is de realiteit is een mislukte wens (we zijn ver weg van een schuldvrije, criminaliteitsloze, armoevrije, hongerloze, milieuvriendelijke, corruptieloze, vreedzame wereld zonder racisme en discriminatie).
Maar op deze heel mooie dagen
voor mijn egoïstische zelve,
is ze een droom die uitkomt.

Ik dank de zon, die met me mee is gereisd.
In hemel en in hart.

Waarom Peru me blijft achtervolgen

Zoals jullie allemaal weten – of misschien niet – had ik niet de beste tijd in Peru (mei – juni 2016). Ik stak het destijds ook niet onder stoelen of banken: ik vond Peru vies en de mensen onoprecht. Ik werd links en rechts voor de gek gehouden en had er voor lange tijd geen vrienden. Achteraf bekeken heb ik er eigenlijk nooit vrienden gemaakt.

Ik voelde me eenzaam in mijn cultuur en verstoten in mijn taal. Ik telde de dagen af tot ik naar Nieuw-Zeeland zou vertrekken. En toch.

En toch.

Wanneer ik denk aan mijn wereldreis, is Peru het eerste land dat in me opkomt.
Wanneer ik droom over mijn avonturen, bekijk ik de foto’s van Peru.
Wanneer je me zou vragen welk van de landen ik opnieuw zou aandoen, is Peru mijn antwoord.

Peru was onverbiddelijk hard en meedogenloos. Ze deed me pijn in al haar schoonheid, maar nog meer in haar zelfbeeld. Zoveel te bieden, maar niets te geven. Toeristen nemen alles van haar af, ook haar waardigheid. We misbruiken haar diversiteit, maar haar inwoners zien ons graag komen.

Haar aloude gebruiken leggen de basis van de speeltuin voor volwassenen. Voor een foto en een like, het afvinken van een wishlist. Eén bezoek aan Peru streept elk verlanglijstje door. Het land heeft alles, van bergen sneeuw tot uitgestrekte woestijn, parelwitte stranden en hoge palmbomen tot de ongerepte jungle, prachtige kerken en historische steden.

Cusco verslond me in haar taal en kleine straten, haar drukke wegen met kleine auto’s en duizenden kinderen. De stad is zo hoog gelegen dat het – letterlijk – pijn doet aan je hoofd. Ik mis de lama die me het smalle voetpad versperde, de creativiteit die de straten bezaaide. De warme dagen en koude nachten. Het fruit zo zoet, de sterrenhemel zo fel, de bergen zo machtig.

Maar het (h)erkennen van Peru’s waardigheid, met elke steen van de Machu Pichu, blijft niet meer dan een attractie. Zo plat lopen we over haar geschiedenis, zonder om te kijken.

Zo sober en integer als haar voorouders leefden, zo bruut en meedogenloos lopen we over hun erfenis heen. Maar met dat inzicht stond ik niet van de zonsopgang te genieten, die ochtend op Machu Pichu.

Peru. Drie jaar geleden liep ik over je gronden en danste ik onder je sterren. Drie jaar geleden telde ik de dagen af en was ik op zoek naar jouw erkenning. Die heb ik overigens nooit gekregen. Omdat ik jou de mijne nooit heb gegeven.

Ik vraag me af of je daarom in mijn hoofd blijft hangen.

2018: mijn jaar van egoïsme

Het is aanstekelijk hoe dat werkt, zo een Facebook-tijdlijn vol jaaroverzichten. Ik had me voorgenomen niemand lastig te vallen met mijn reflecties op 2018, maar het is nu eenmaal sterker dan mezelf, dus bij deze.

2018 was voor mij het jaar waarop ik (terug) op het voetbalveld stond, het jaar van mijn eerste publicatie in een nationale krant, van een warme kerst en oneindig veel (af)was. In 2018 ging ik naar Brazilië en brak ik twee glazen in de keuken. Ik leerde vergeven in naam van de liefde en heb in mijn leven nog nooit zoveel vuurwerk gezien, of nog nooit zo weinig films. In 2018 groeide zowel mijn zelfvertrouwen als mijn wantrouwen. Ik heb het soort intens geluk ervaren waarvan ik me stiekem afvraag of het te evenaren is, maar ik ben ook oprecht bang geweest. 2018 was het jaar van onmacht, karakter, verdraagzaamheid en eerlijkheid, van cultuurshock(s), impulsiviteit en lange Skype-gesprekken.

Na mijn wereldreis in 2016 dacht ik dat het leven me nog moeilijk zou verwonderen. Wonend in Suriname is niet elke dag even spannend of uitzonderlijk, maar het is hier dat ik rust heb gevonden. Naast het jaar van nieuwe smaken en lange zinnen, was 2018 vooral mijn jaar van contentement. En dat heb ik te danken aan mijn sterke wil, oftewel groeiend egoïsme.

Op enkele compromissen na – ik leef tenslotte samen met iemand – heb ik zo goed als mogelijk gedaan wat ik wilde. In 2018 stopte ik met werken voor één baas, ondanks de zekerheid. Ik heb meer geschreven dan ooit tevoren, ondanks de frustratie. In 2018 heb ik het leven getrokken en geduwd op een pad dat ik wou bewandelen. Dat heeft me veel energie gekost, maar het is dankzij deze koppigheid dat ik hier nog steeds ben. Het is dankzij mijn wilskracht dat ik 2018 rookvrij heb doorstaan. Maar het meest bijzonder is misschien nog wel dat ik dankzij mijn doorzettingsvermogen met mijn passie geld verdien. Dat ik niet veel verdien of niet snel genoeg bereik (naar mijn zin), zijn twee details in het grote overzicht.

De Zoë die ik was op 1 januari 2018 is niet dezelfde als de Zoë die zal opstaan op 1 januari 2019. Slimmer, rustiger, doordachter, egoïstischer en minder naïef, maar als het kan even uitgelaten, vrolijk, eerlijk en grappig (al zeg ik het zelf) als tevoren. Alles mag dan nog hetzelfde blijven, zolang ik groei zal het leven veranderen.

Dat is mijn sleutel tot geluk.

Ik hoop dat ik in 2019 even gezond en openhartig mag blijven, maar niet arrogant en kortzichtig zal worden. Dat ik mag waken over mijn eigen grenzen, zonder af te doen aan mijn eigen waarheden. Dat mijn koppigheid het blijft overwinnen wanneer de liefde vervaagt, zodat de liefde kan overnemen wanneer de koppigheid verdwijnt. Dat ik in momenten van eenzaamheid een bondgenoot vind en in momenten van geluk langer blijf hangen. Dat ik niet mag vergeten waar ik vandaan kom en met opgegeven hoofd verder ga. Maar vooral dat ik meer dagen als vandaag mag leven. Onbeduidend in hun eenvoud, uitzonderlijk in hun unicum. Met mijn beste vriend aan mijn zij.

Opdat ik voldoening vind in het zijn, simpelweg omdat ik er mag wezen.
Dat wens ik in 2019. Voor mij, maar ook voor jou.

Wij zijn het probleem

Ik bevind me momenteel in een crisis.

Het nieuws lijkt vandaag de dag meer te bestaan uit journalisten en mediaplatformen die elkaar bekritiseren dan dat ze samen het nieuws bekritiseren. De onderlinge concurrentie verlaagt het niveau van niet alleen de journalist, maar ook de onderwerpen waartoe deze gedwongen wordt te schrijven.

Ja, gedwongen.

Want het kan niemand wat schelen dat in Suriname een ex-militair onterecht werd opgesloten omdat hij zijn mening heeft gedeeld. Ik moet smeken opdat ik mag schrijven over de vrouwen die dit jaar werden vermoord door hun (ex-)vriend/man. Het zal de Europeaan een worst wezen.

Wanneer het niemand kan schelen, heb ik geen werk.

Eerder op deze blog heb ik al afgegeven op het feit dat wat ik hier neerschrijf, in de vergetelheid van het internet beland. Dat is niet de schuld van ‘mijn’ lezer, maar die van het internet, en hoe (mediaplatformen) deze gebruikt:, al dan niet misbruikt. Dat bijna niemand mijn blogs leest, kan ik verkroppen met de gedachte dat ik hier schrijf, meer voor mezelf dan voor de lezer.

Maar ik verdiep me in de journalistieke ambacht in de hoop een wezenlijk verschil te maken.

Zo vervangbaar als een keukenmes
Als beginnende journalist ben ik naïef genoeg om het verschil te wíllen maken. Om vast te houden aan mijn doel; bijdragen aan de kritische bewustwording, mening en/of denkwijze van mijn directe omgeving. Dus ik smeek ze (de Europese eindredacteuren) voor een plekje in de overvolle agenda van hun dagblad/tijdschrift/site. En hoe meer artikelvoorstellen aan de kant geschoven worden, hoe minder ambitie ik over hou.

Gisteren had ik het daarover met een vriendin; ‘het verschil moet je opzoeken, we kunnen het zelf niet maken’, zei ze daarover. En ik ben verleid om haar daarin te volgen.

Dagelijks vliegen artikelen mijn Twitter- en Facebooktijdlijn voorbij. Af en toe staat daar nu een kop van mij tussen. Gezwoegd en gezweet op zowat elk woord, in de hoop een zo volledig mogelijk beeld te geven in het beperkt aantal woorden dat mij wordt opgelegd. Probeer maar eens de werkelijkheid van Suriname, een land dat letterlijk en figuurlijk ver van de Europeaan zijn/haar bed ligt, in 1000 woorden te gieten.

Ik kreeg deze week nog de opmerking van de correspondent van NOS, dat mijn probleem is dat ik ‘te volledig wil zijn’. Niet helemaal onterecht, al kan ik daarop beargumenteren dat de huidige media in haar geilheid voor ‘kliks’ te onvolledig is. En onvolledig nieuws is net zo gevaarlijk zijn als ‘fake news’. Echter, als journalist doe je of mee met de regels van het spel, of je valt af. Journalisten zijn namelijk net zo vervangbaar als een keukenmes. Je kan ze slijpen, maar wanneer het geduld op is, neem je een ander.

Als het verhaal belangrijker is dan de bedoeling die erachter zit, krijgt de journalist zijn werk niet verkocht.

Trots van korte duur
Wanneer het dan toch eindelijk zover is en Trouw, Knack of OneWorld een artikel van me post, is mijn hart vervult van trots. In alle ‘geilheid voor kliks en lezers’, deel ik de link van mijn artikel met mijn eigen netwerk. Ik spendeer uren op Twitter, Facebook en LinkedIn, hongerig naar die eerste ‘like’. ‘Kijk eens’, denk ik dan, ‘Dat is mijn verdienste’. Als het medium waarvoor ik heb geschreven dan ook nog eens mijn artikel deelt, met al dan niet een compliment over mijn werk, gloei ik vuurrood.

Nog geen uur later is mijn artikel, samen met tientallen anderen die op dezelfde seconde werd gedeeld, in de vergetelheid beland. Een tweet van Trump en de moord op een gewaardeerd en erkend journalist hebben meer nieuwswaarde dan de vijf onbekende Surinaamse vrouwen die dit werden vermoord. Mijn artikel is zonder pardon naar het land der vergetelheid gekatapulteerd. Ik begrijp dat.

Mijn brandende trots is van korte duur en maakt al snel plaats voor nieuwe hoofdpijn. Waarover zal ik nu schrijven, opdat ik volgende maand nog mijn brood kan garanderen? En het circus begint opnieuw.

Onze schuld
Het heeft nog geen maand geduurd om te beseffen dat journalisten geen andere keus hebben dan meedraaien in de informatiestroom waar we allen zo afhankelijk van zijn, lezer en (eind-)redacteur. Het heeft me geen half jaar gekost om te beseffen dat ik daar geen deel van wil uitmaken. Mijn hele leven opboksen, elleboogduwen, smeken en een ander de loef afsteken opdat er één titel vijf seconden bovenaan je tijdlijn staat? Het heeft me nog geen twaalf maanden gekost om te beseffen dat ik geen voldoening haal uit deze werkwijze.

En dat is onze schuld. Ik zeg met opzet ‘onze’ omdat ik ook deel van de oorzaak ben. Het is ook mijn schuld. Ik draag bij aan die eenzijdige informatiestroom. Ik lees niet (alles) over Burkina Faso, China of Tadzjikistan. Ik klik zelfs niet op alle koppen die gaan over Noord-Korea, Afghanistan, Syrië, Brazilië en Amerika, de landen die momenteel veel media-aandacht ‘genieten’. Ik voel me daar schuldig over – en tegelijkertijd laat dat me weer belachelijk voelen. Ik kan toch niet alles lezen wat er in de wereld wordt gepubliceerd? Ik heb toch ook mijn eigen interesses? Jij toch ook?

Ik wil geen deel uitmaken van het publieke debat waarin journalisten (en lezers) elkaar openlijk op Twitter beschuldigen van ongelijkwaardige behandeling, superioriteit, nalatigheid, onverschilligheid en gebrek aan kritische vragen. Al moet ik hierbij de kanttekening maken dat dit in Nederland veel meer een trend aan het worden is dan in België (vooralsnog).

Noem me een ‘softie’, maar ik wil goed werk leveren, niet vechten.

Ik wil gewoon mijn werk doen. Daarvoor ben ik afhankelijk van de lezer en de eindredacteur, van de persoon die op die dag beslist wat nieuwswaardig is. Maar als aanvoerder van nieuws uit Suriname moet ik smeken en vechten voor een plekje in de krant of op de site, een plaats in de lezer zijn/haar interesseveld of aandachtsspanning. Ik word daar zo moe van.

Alle begin is moeilijk
Wat bijdraagt in mijn frustratie van alle artikelvoorstellen die me worden afgewezen, is dat ik het zelf begrijp. Wie ligt wakker van het feit dat Surinaamse burgers tien vingerafdrukken op de nieuwe eID-kaart moeten zetten, in plaats van één?

Niemand.

Wil ik mijn werk afhankelijk houden van de interesses van ‘het publiek’, van algoritmes en ‘het internet’? Een erkenning zo vluchtig, dat het warme gevoel van trots geen kans krijgt na te zinderen? Mijn eigenwaarde daalt, en het bevalt me niet. Mijn zelfvertrouwen wordt aangetast, en ik on

Dat is de crisis in mijn hoofd. Ik dacht journalist te willen worden, maar de voldoening die ik hier uithaal valt enorm tegen. Een stemmetje in mijn hoofd spoort me aan om te blijven knokken, werken en investeren in mezelf. Tenminste, wie hard werkt wordt beloond. Toch?

Alle begin is moeilijk. Wil ik het spel nu meespelen, om er later – mogelijk – de vruchten van te plukken? Of zal het spel alleen maar verruwen naarmate meer burgerjournalistiek zijn intrede doet? Zal de informatiestroom, die vandaag al zo een chaos is, meer en meer misbruikt ipv gebruikt worden? En wil ik daar onderdeel van zijn?

Wil ik groeien als journalist, of als onderzoekster? Schrijf ik artikels, of boeken? Bied ik mezelf aan bij dagbladen, of tijdschriften? Of hou ik mijn mond en haal ik alles uit de kansen die me vandaag worden gegeven, (vieze) spelletjes of niet?

Wat ik wel weet, is dit: mijn verhaal zal altijd belangrijker zijn dan de bedoeling die erachter zit. Dus schrijven zal ik. Of ik ook zal verkopen, is nog maar de vraag.